- Hoe en wanneer ben je bij de POD terechtgekomen? Hoe verliep je loopbaan binnen de POD?

    "Het is nu 18 jaar geleden sinds ik aan de slag ben gegaan bij de POD Maatschappelijke Integratie als algemeen directeur van de OCMW's. Voorheen was ik verantwoordelijk voor maatschappelijke integratie en armoedebestrijding bij verschillende ministeriële kabinetten. Voor mij was de overstap van politiek naar deze overheidsdienst een logische stap waarbij ik de kans kreeg om deel te nemen aan de uitvoering van verschillende hervormingen waaraan ik eerder had bijgedragen in de kabinetten. Ik heb twee termijnen als algemeen directeur van de OCMW's  gewerkt, waarna de regering me, na het vertrek van de vorige voorzitter Julien van Geertsom, vroeg om mee te werken aan de ontwikkeling van een nieuwe overheidsdienst ‘de FOD Sociale Bescherming’, die de FOD Sociale Zekerheid en de POD Maatschappelijke Integratie zou omvatten. Ik aanvaardde het mandaat van waarnemend voorzitter, maar helaas werd het project met de val van de regering stopgezet. Aan het begin van deze legislatuur werd de functie van voorzitter van de POD MI opengezet en werd ik aangesteld. "

     

    - Wat zijn voor jou de belangrijkste en meest opmerkelijke ontwikkelingen geweest binnen het beleid van armoedebestrijding enerzijds en maatschappelijke integratie anderzijds gedurende je carrière?

    Wat maatschappelijke integratie betreft, is er ten eerste een opvallende toename geweest in het aantal begunstigden van het leefloon. Aan het begin van mijn carrière waren er ongeveer 40.000 begunstigden van het leefloon, nu zijn het er meer dan 150.000, een aanzienlijke stijging. Ten tweede zie ik dat de financiële last van de OCMW's erg onevenredig verdeeld is en dit is in de loop der jaren verergerd, waarbij de armste gemeentes financieel steeds zwaarder worden belast. Een voorbeeld hiervan is Sint-Jans-Molenbeek, waar er 60 begunstigden van het leefloon zijn per 1000 inwoners, terwijl er in Terhulpen minder dan 3 per 1000 zijn. Dit verschil is enorm gezien het toenemende aantal begunstigden.

    Een andere opmerkelijke ontwikkeling is de evolutie van het beroep van maatschappelijk werker binnen de OCMW's, dat geprofessionaliseerd is en steeds complexer wordt. Ik herinner me nog dat aan het begin van mijn carrière een maatschappelijk werker tegen me zei: "Meneer Lesiw, aan het begin van mijn carrière was mijn sociaal onderzoek slechts één A4'tje waarop ik enkele elementen van het profiel van de persoon noteerde, en daarmee gingen we naar de Raad voor maatschappelijk welzijn." Een cijfer om de omvang van deze evolutie te illustreren: tegenwoordig wisselt de sector van de OCMW's 50 miljoen gegevensstromen uit met de socialezekerheidsstelsels. Dit toont in welke mate digitalisering en de uitwisseling van informatie nu een belangrijk onderdeel vormen van het werk van maatschappelijk werkers.

    Ook de taken van OCMW’s zijn veel complexer en uitgebreider geworden doorheen de jaren. Aan het begin van mijn carrière focuste het OCMW op het garanderen van een basisinkomen voor mensen, wat we vroeger een bestaansminimum noemden. In 2002 werkte ik voor het kabinet van Vande Lanotte mee aan de wet van 26 mei 2002 over het recht op maatschappelijke integratie. Het idee was toen om te evolueren van een systeem van louter financiële hulp naar een veelomvattende hulp, waarbij de OCMW’s mensen helpen te (her)integreren in de samenleving. De afgelopen 20 jaar is er veel veranderd, vandaag doen de OCMW’s veel meer: ze bieden opleidingen aan, ze helpen mensen op weg naar werk, doen aan preventie op het gebied van overmatige schuldenlast… De taken van de OCMW’s zijn de afgelopen jaren dus sterk veranderd en gevarieerder.

    Een evolutie die ik heb opgemerkt in het beleid rond armoedebestrijding is het ontstaan van het idee om mensen, die in armoedesituaties leven, te betrekken bij het beleid rond armoedebestrijding. Dat idee kwam er na de publicatie van het Algemeen Verslag over Armoede waaraan ik meewerkte aan het begin van mijn carrière. Dit is iets dat in de loop van de jaren is geëvolueerd. Een voorbeeld dat die logica volgt, vinden we bij ons: de dienst ervaringsdeskundigen die erop gericht is om de ervaringen en het perspectief van mensen in armoede binnen te brengen in partnerorganisaties om de toegang tot rechten en dienstverlening in de verschillende administraties te verbeteren.

    Een tweede opmerkelijke ontwikkeling is dat de perceptie over rechten voor mensen in armoede, toch sterk veranderd is. Aan het begin van mijn carrière werd er nog niet gesproken over dakloosheid. Men sprak over landloperij en dat was strafbaar. De wetgeving stond de politie toe om mensen op straat op te pakken en naar specifieke centra te brengen. Ondertussen is dakloosheid gedecriminaliseerd en zijn er rechten voor mensen die zich in een situatie van dak-of thuisloosheid bevinden. Ook daar heb ik dus een opmerkelijke evolutie gezien de voorbije jaren.

    Een andere evolutie op het gebied van armoedebestrijding is de toenemende complexiteit als gevolg van verschillende staatshervormingen die we in ons land hebben gehad. De strijd tegen armoede omvat zowel onderwijs, beroepsopleiding, gezondheidszorg… en al deze bevoegdheden zijn bij ons versnipperd tussen de verschillende niveaus van de overheid.

     

    - Op welke veranderingen, evoluties... van het armoedebeleid hoopt u voor de toekomst?

    Ik denk dat we, als we armoede doeltreffend willen bestrijden, een zeer sterk sociaal zekerheidssysteem nodig hebben. Dat zien we vandaag in armoedecijfers die we bereiken: dat is te danken aan het sociaal zekerheidssysteem dat mensen beschermt. Ik vrees dat we geleidelijk aan steeds meer rechten van het sociale zekerheidssysteem naar het sociale bijstandssysteem overdragen. Ik denk bijvoorbeeld dat in de komende verkiezingscampagne de beperking van de rechten op werkloosheidsuitkeringen in de tijd een van de centrale kwesties zal zijn. Als we dit daadwerkelijk zouden doorvoeren, betekent dat dat ongeveer 35.000 mensen, dit zijn schattingen, zullen overgaan van de werkloosheidsregeling naar de leefloonregeling. Er is zeker een probleem met de kloof tussen werkzoekenden en de arbeidsmark, maar ik ben niet overtuigd dat een tijdslimiet stellen het probleem zal oplossen. Ik denk dat we echt moeten nadenken over manieren om te voorkomen dat deze mensen afhankelijk worden van de OCMW's.

    Een andere grote uitdaging die ik zie, en tegelijkertijd ook een opportuniteit, is de digitalisering van de maatschappij en de opkomst van artificiële intelligentie (AI) die belangrijke veranderingen zullen teweegbrengen in het werk van de OCMW's. Dit  is een kans om onder andere de administratieve last voor de maatschappelijk werkers te verlichten. Tegenwoordig besteden maatschappelijk werkers enorm veel tijd aan het berekenen van de bestaansmiddelen van mensen. Ik denk dat digitalisering en AI deze berekening aanzienlijk kunnen vereenvoudigen door gebruik te maken van de gegevens van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, zodat maatschappelijk werkers zich kunnen concentreren hun kernactiviteit, namelijk het begeleiden van mensen. Ik vind dit een kans, maar tegelijkertijd is het ook een grote uitdaging omdat we weten dat de meest kwetsbare groep, met het laagste opleidingsniveau, getroffen wordt door de digitale kloof. Daarom is het een goede zaak dat we bij ons het Digilab hebben opgestart, om deze mensen te helpen en bij te dragen aan de sociale grondrechten en de participatie van elke burger door digitale inclusie op duurzame wijze te stimuleren. De digitalisering van de samenleving is ook een kans om de automatische opening van rechten mogelijk te maken voor mensen in de verschillende socialezekerheidsstelsels om te strijden tegen de non-take-up van rechten. Door de automatisering van het sociaal tarief voor gas en elektriciteit hebben we het aantal begunstigden met 100.000 verhoogd. Dit toont aan dat de automatisering van rechten, als deze goed doordacht uitgevoerd wordt, mensen helpt om gemakkelijker toegang te krijgen tot hun rechten. Verder denk ik dat we in de toekomst steeds pro-actiever moeten worden: niet wachten tot mensen naar de sociale diensten komen, maar sociale diensten die steeds meer naar de mensen toe gaan.

    Op het gebied van armoedebestrijding denk ik dat de belangrijkste uitdaging de versnippering van de bevoegdheden tussen de verschillende bestuursniveaus is. Volgens mij is er echt een inspanning nodig is om het beleid te coördineren. Er bestaan al coördinatie-instrumenten, maar ik denk dat het nog niet gelukt is om alle verschillende bestuursniveaus aan te zetten tot het stellen van gemeenschappelijke doelen en het concentreren van middelen. Wat positief is, is dat we in deze legislatuur een wet hebben aangenomen die voorschrijft dat voor elke legislatuur een federaal armoedebestrijdingsplan moet worden opgesteld.

     

    - Waar bent u het meest trots op als u terugkijkt op uw carrière als voorzitter van de POD?

    Wat mij het meest voldoening heeft gegeven is in de eerste plaats dat ik gedurende mijn carrière heb kunnen bijdragen aan hervormingen die, hoop ik, mensen in armoede- of kwetsbare situaties kunnen helpen. Bijvoorbeeld, de hervorming van de wet met betrekking tot maatschappelijk integratie, en de subsidies voor sociale participatie, sociale activering, het fonds voor gas en elektriciteit, het stookoliefonds enzovoort… Dat is voor mij steeds de betekenis van mijn carrière geweest: solidariteit.

    Daarnaast ben ik in deze legislatuur zeer tevreden over hoe we als organisatie zijn omgegaan met crisissituaties. Gedurende mijn hele carrière hebben we nog nooit zoveel crisissen gehad als de afgelopen jaren: de COVID-crisis, de overstromingen in Wallonië, de energiecrisis, de oorlog in Oekraïne. Ondanks deze verschillende crisissen hebben we met het beleid dat we met de regering hebben kunnen uitvoeren op vlak van maatschappelijke integratie en armoedebestrijding, armoede kunnen verminderen. De indicatoren zijn met 2 procent gedaald en de kloof tussen het leefloon en de armoedegrens is gehalveerd. Dat is toch iets opmerkelijks. Het is uiteraard grotendeels te danken aan de beslissingen van de regering, maar ook onze administratie heeft een rol gespeeld bij het voorstellen en uitvoeren van deze initiatieven.

    En een laatste puntje, omdat ik mijn carrière hiermee afsluit: het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. De evenementen die we hebben georganiseerd in het kader van het voorzitterschap behandelen belangrijke thema’s waardoor we in het toekomstige Europese beleid ook vooruitgang kunnen boeken op sociaal vlak.

     

    - Wat zult u het meeste missen aan het werken bij de POD?

    Ik heb mijn werk steeds met passie gedaan. Ik zal het contact missen met mijn collega's. De medewerkers van de POD MI zijn zeer gemotiveerd en enthousiast. Daarbij zal ik het team missen dat me hielp bij het realiseren van een aantal doelstellingen als voorzitter. Mijn vrouw heeft me al gezegd dat ik niet op haar moet rekenen om mijn assistente te zijn (lacht).

     

    - Tot slot, hoe ziet uw toekomst eruit? Heeft u plannen voor uw pensioen?

    Ik ben bezig met een project in toerisme en wil me verder ontwikkelen in de oenologie (kennis van wijn), en wil meer tijd besteden aan sport en ontspanning. Maar ik ben vooral van plan om te genieten van de vrijheid en flexibiliteit in mijn agenda.