Hierbij moet verwezen worden naar artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot toekenning van een verhoogde staatstoelage voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie.

    Om aanspraak te maken op het hogere toelagebedrag moet het OCMW, meer bepaald, aantonen dat de ter beschikking gestelde werknemers ook in hoofde van het sociale economie-initiatief bijkomende tewerkstelling vertegenwoordigen.

    Dit wil zeggen dat:

    - het moet gaan om nieuwe aanwervingen voor het OCMW, met andere woorden, het is niet toegelaten dat de huidige werknemers, aangeworven bij toepassing van artikel 60, §7, en waarvoor de normale staatstoelage wordt toegekend, geleidelijk vervangen worden door uitsluitend werknemers waarop de verhoogde staatstoelage van toepassing is,

    - het moet gaan om bijkomende aanwervingen eveneens binnen de context van het sociale economie-initiatief. Daarom moet de overeenkomst tussen het OCMW en het sociale economie-initiatief een overzicht bevatten van het personeelsbestand van het sociale economie-initiatief en dit initiatief moet uitdrukkelijk verklaren dat het personeelsbestand niet zal verminderd worden gedurende de volledige duur van de terbeschikkingstelling.

    De overgang van een "klassieke" tewerkstelling bij toepassing van artikel 60§7 naar een tewerkstelling in het kader van het sociale economiecontingent zal echter kunnen overwogen worden wanneer, en enkel wanneer het OCMW tegelijkertijd een bijkomende aanwerving doet om de persoon die tewerkgesteld was in het kader van het "klassieke" artikel 60§7 te vervangen.