Door de afvoering van ambtswege wordt er vermoed dat de betrokken vreemdeling zich niet meer bevindt op het Belgische grondgebied. Het komt toe aan de Dienst Vreemdelingenzaken om te beoordelen of de persoon nog over een verblijfsrecht beschikt of niet. De betrokken vreemdeling dient zich zo spoedig mogelijk naar de gemeente te begeven om zijn situatie opnieuw in orde brengen.

    Indien de betrokken vreemdeling kan bewijzen dat hij het Belgische grondgebied nooit heeft verlaten, kan hij het vermoeden dat hij het Belgisch grondgebied heeft verlaten, weerleggen. Hij kan dit bewijzen door alle middelen van recht. Uiteraard hebben officiële documenten een grotere bewijskracht. De betrokken vreemdeling dient de gemeente te melden dat hij het vermoeden van het verlaten van het Belgische grondgebied wenst te weerleggen.

    De vreemdeling die van ambtswege is afgevoerd beschikt over een bepaalde termijn om zijn recht van terugkeer in te roepen. Er dient geen enkel bewijs hiervoor te worden aangedragen buiten een geldige verblijfstitel. De betrokken vreemdeling moet altijd over een geldige verblijfstitel beschikken en dient aan de gemeente te melden dat zij een beroep doet op het recht op terugkeer. Indien het recht op terugkeer niet kan worden toegepast, kan de betrokkene proberen het vermoeden van afwezigheid van het grondgebied te weerleggen.

    De Dienst Vreemdelingenzaken zal in beide gevallen de situatie beoordelen en zich uitspreken over het verblijfsrecht van de betrokken vreemdeling. Deze beslissing zal aan de gemeente worden gecommuniceerd. Als het OCMW vast stelt dat er zich bepaalde problemen voordoet betreffende de aanvraag bij de gemeente, kan deze contact opnemen met de Dienst Vreemdelingenzaken op het volgende adres: jacques.goriya@ibz.fgov.be of op het volgende telefoonnummer: 02/793.86.95.