De wetgeving verduidelijkt niet wat moet worden verstaan onder "billijkheidsredenen".

    Dit begrip moet door de maatschappelijk werkers beoordeeld worden tijdens het sociaal onderzoek dat zal gevoerd worden om het recht op maatschappelijke integratie of dienstverlening toe te kennen, gevalideerd worden door de raad voor maatschappelijk welzijn of het bijzonder comité van de sociale dienst tijdens de besluitvorming en het betekend worden aan de gerechtigde.

    Een billijkheidsreden moet geval per geval overwogen worden, in functie van de specifieke omstandigheden waarin de aanvrager zich bevindt.

    Er moet echter op worden toegezien dat er een zeer ruime interpretatie wordt gewaarborgd van dit begrip billijkheid, rekening houdend met het feit dat het begrip bereidheid om te werken niet mag gelijkgesteld worden aan dat van beschikbaarheid op de arbeidsmarkt, noch met de verplichting om gelijk welke geschikte job te aanvaarden, specifieke verplichtingen van de werkloosheidsreglementering. Wanneer een residuair stelsel werd ingevoerd via de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, is dit om een sociale begeleiding te waarborgen voor de personen die om verschillende redenen (nog) niet beschikbaar kunnen zijn op de arbeidsmarkt.

    Zo kunnen de OCMW's de OCMW-gerechtigden die sociale hinderpalen tegenkomen, zoals hun socioprofessionele inschakeling die niet op korte termijn kan worden overwogen om billijkheidsredenen, vrijstellen van hun bereidheid om te werken (Bijv. analfabetisme, een probleem met kinderopvang, een mobiliteitsprobleem, onvoldoende kennis van een van de landstalen, een precaire of onbestaande huisvesting, …).

    De inspectiedienst van de POD Maatschappelijke Integratie zal deze rechtvaardigingen onderzoeken, rekening houdend met de context zoals die beschreven is in het sociaal verslag en met de interpretatie die door deze FAQ wordt gegeven aan het begrip "billijkheidsredenen"

    Naast deze punten herinneren wij eveneens aan het specifieke geval van artikel 11, §2, van de wet betreffende het RIS: de wetgever verwijst echter wel naar billijkheidsredenen wanneer een gerechtigde, met het oog op een verhoging van zijn inschakelingskansen in het beroepsleven, een studie met voltijds leerplan aanvat, hervat of voortzet in een door de gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling.