Veelgestelde vragen

  1. Heeft iemand die onder elektronisch toezicht staat (enkelband), recht op een leefloon?

    Als gevolg van het inwerking treden van de wet van 7 februari 2014 tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf, bestaat het risico dat men zich vergist. Het is immers zo dat personen die in het toepassingsgebied van de wet van 7 februari 2014 vallen inderdaad niet onder de toepassing van artikel 39 van het KB vallen en dit in tegenstelling tot personen die veroordeeld zijn tot een andere straf en die die straf uitvoeren door middel van een elektronische enkelband. De personen die onderworpen zijn aan het elektronisch toezicht als autonome straf worden niet geholpen door de FOD Justitie, want ze zijn niet ingeschreven op de rol van de strafinrichting en ze kunnen dus het leefloon ontvangen.

    Er moet dus een onderscheid worden gemaakt tussen twee situaties:

    In het geval dat de straf onder elektronisch toezicht een wijze van tenuitvoerlegging van de straf is en de persoon bijgevolg op de rol van de strafinrichting ingeschreven blijft, wordt de betaling van het leefloon opgeschort. Tijdens deze periode ontvangt de persoon dus geen leefloon.

    Indien de straf onder elektronisch toezicht een autonome straf betreft, is de persoon niet op de rol van de strafinrichting ingeschreven en kan hij dus het leefloon ontvangen, indien hij echter voldoet aan de toekenningsvoorwaarden.

  2. Hebben studenten die werken recht op de vrijstelling sociaal-professionele integratie (SPI)?

    Ja. Het bedrag van de vrijstelling varieert naargelang de student al dan niet geniet van een studiebeurs. Zo geniet momenteel (01/01/2018) een student zonder studiebeurs van een maandelijkse vrijstelling van 264,13 € en een student met studiebeurs van een maandelijkse vrijstelling van 73,67 €.

    Referenties: Artikel 35§2 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie

  3. Is het mogelijk om als kunstenaar, tevens gerechtigde op maatschappelijke integratie, prestaties in het buitenland te leveren, langer dan 4 weken?

    De regelgeving staat toe dat een gerechtigde op maatschappelijke integratie in de loop van het jaar 4 weken naar het buitenland kan gaan zonder zijn recht op maatschappelijke integratie te verliezen. Het OCMW kan echter beslissen dat uitzonderlijke omstandigheden een langer verblijf in het buitenland rechtvaardigen, bijvoorbeeld in het geval van een tentoonstellingsproject of een stage in het buitenland.

  4. Een kunstenaar ontvangt inkomsten uit zijn/haar artistieke activiteit. Kan hij/zij in aanmerking komen voor de socio-professionele vrijstelling?

    Het is noodzakelijk een onderscheid te maken tussen de soorten inkomsten. Indien de inkomsten uit deze activiteiten periodiek zijn (enkele dagen per maand of om de twee maanden), kan de gewone socio-professionele vrijstelling (SPI) worden toegepast. Dit is bijvoorbeeld het geval voor een acteur, zanger, clown of goochelaar die een paar optredens per maand geeft.

    Indien de activiteit daarentegen eenmalig is, kan de socio-professionele vrijstelling voor inkomsten die voortvloeien uit een artistieke activiteit worden toegepast. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de verkoop van een schilderij, een beeldhouwwerk, unieke auteursrechten, .... 

  5. Kan iemand die een artistieke activiteit wil opstarten, aanspraak maken op het recht op maatschappelijke integratie?

    Ja, één van de voorwaarden voor het recht op maatschappelijke integratie is de werkbereidheid. Deze voorwaarde moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete doelstellingen en mogelijkheden en de persoonlijke inspanningen van de betrokkene. Het doel is niet dat de activiteit onmiddellijk winstgevend is zonder vooruit te kijken naar de toekomst maar integendeel dat de persoon mettertijd in staat is om met zijn artistieke activiteit een toekomst uit te bouwen zonder de hulp van het OCMW.

    Bijgevolg kan het OCMW een kunstenaar de nodige en redelijke tijd geven om zijn of haar artistiek project op te zetten. Tijdens deze periode kan het leefloon worden toegekend. Deze toekenning kan echter niet ad vitam gebeuren vermits het niet de bedoeling is dat de overheid eindeloos in deze mensen investeert.

  6. Welke zijn de instellingen bepaald in alinea 7 van het artikel 2 § 1 van de wet van 2 april 1965 ?

    Het artikel 2 § 1 van de wet van 02/04/1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is een uitzondering inzake het bepalen van de territoriale bevoegdheid van een OCMW.

     

    Twee cumulatieve voorwaarden moeten voldaan worden om dit artikel te kunnen toepassen :

    1-De betrokken instelling moet bedoeld zijn bij artikel 2, § 1, van de wet van 1965 ;

    2-De betrokkene had een inschrijving als hoofdverblijfplaats in het bevolkings-, vreemdelingen-of wachtregister op het moment van zijn opname in de instelling.

     

    Het artikel 2 , § 1, somt de instellingen op die bedoeld zijn in deze uitzondering. De alinea 7 van het artikel 2 § 1 van de wet van 02/04/1965 vermeldt : “ (…) hetzij in een instelling of een inrichting die door de bevoegde overheid erkend is om personen in noodsituaties op te vangen en hen tijdelijk te huisvesten en te begeleiden”.

     

    Aanvankelijk had dit lid van artikel 2 ,§ 1, van de wet van 1965 hoofdzakelijk betrekking op opvangcentra en vluchthuizen, met uitzondering van instellingen die aan deze wettelijke definitie voldoen maar die tijdelijke opvang bieden (in tegenstelling tot de door de vluchthuizen en opvangcentra georganiseerde verblijven). Gezien het groot aantal door de bevoegde autoriteit erkende instellingen die onderdak en begeleiding bieden, maar geen opvangcentrum of vluchthuis zijn, werd besloten de interpretatie van dit lid van artikel 2,6 1, uit te breiden om te voorkomen dat de materie ingewikkelder wordt.

     

    3 cumulatieve voorwaarden moeten voldaan zijn opdat deze alinea van toepassing is op een instelling  :

    1. Ze moet erkend zijn door de bevoegde overheid
    1. Ze moet begeleiding bieden aan personen in noodsituaties
    1. Ze moet personen in noodsituaties de mogelijkheid bieden om daar minstens één nacht te slapen

     

    Deze bepaling is daarentegen niet van toepassing op nood-of doorgangswoningen aangezien ze geen instellingen / inrichtingen zijn in de zin van het artikel 2 § 1.

  7. Welke studie worden beschouwd als studies met volledig leerplan?
    • middelbaar onderwijs met volledig leerplan
    • hoger niet-universitair en universitair onderwijs, die door de betrokken gemeenschap beschouwd worden als studies met volledig leerplan.
    • De door het onderwijs voor sociale promotie georganiseerde dagopleidingen die leiden tot een overeenstemmend getuigschrift van het onderwijs met voltijds leerplan worden gelijkgesteld met studies in onderwijs met voltijds leerplan.
    • Leerovereenkomst van de middenstand
    • "l’enseignement secondaire en alternance (CEFA) (Franse Gemeenschap) BEHALVE de opleiding tot bedrijfsleider, georganiseerd door DEFA of "L'Espace Formation PME" die niet wordt beschouwd als studies met volledig leerplan. Het gaat om een voorbereidende opleiding voor de uitoefening van een leidende functie in een KMO of de uitoefening van een zelfstandig of vrij beroep.
    • het deeltijds beroepssecundair onderwijs" (Vlaamse Gemeenschap)
  8. Welke studies worden niet beschouwd als studies met volledig leerplan?
    • Opleidingen in glijdende uurroosters, avondcursussen.
    • Cursussen gevolgd als vrije student.
    • Cursussen per post, afstandsonderwijs.
    • Onderwijs voor sociale promotie, dagonderwijs, dat niet leidt tot een overeenstemmend getuigschrift van het onderwijs met volledig leerplan
    • Een taalopleiding die niet leidt tot een overeenstemmend getuigschrift van het onderwijs met volledig leerplan
    • Studies gevolgd in onderwijsinstellingen in het buitenland behalve voor studenten die in het kader van het Erasmusprogramma van de Europese Unie voor een bepaalde tijd in het buitenland studeren, en die ingeschreven blijven in een door de Gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling.
    • Opleidingen die leiden tot een getuigschrift en niet tot een titel die overeenstemt met het onderwijs met volledig leerplan. Voorbeelden:
      - de opleiding zorgkundige die leidt tot een kwalificatiegetuigschrift van gezinshulp - zorgkundige;
      - de opleiding "polyvalente help(st)er voor dienstverlening aan huis en in groep" is een kwalificerende opleiding die leidt tot een kwalificatiegetuigschrift van "polyvalente help(st)er voor dienstverlening aan huis en in groep"
      - de opleiding schoonheidsspecialiste aan de onderwijsinstelling voor sociale promotie die leidt tot een kwalificatiegetuigschrift van schoonheidsspecialiste.
    • Kwalificerende opleidingen (een opleiding van FOREM, VDAB, ORBEM, of van een vzw, …). Voorbeelden:
      - Opleidingen sociale promotie voor kinderverzorgster die leiden tot een getuigschrift van slagen;
      - De leeropleidingen kleinhandelaar georganiseerd door 'L’Espace Formation PME' die bedoeld zijn voor iedereen die de noodzakelijke kennis wil verwerven om professional te worden, hetzij ten dienst van een onderneming of als zelfstandige.
      - De opleiding tot bedrijfsleider, georganiseerd door CEFA of "L'Espace Formation PME".
md xs sm lg