• Kan iemand beroep aantekenen tegen een beslissing die het OCMW genomen heeft?

    Ja. Indien de betrokkene niet akkoord is met de genomen beslissing, kan hij hiertegen in beroep gaan. Dit beroep moet ingesteld worden bij de arbeidsrechtbank van zijn woonplaats binnen de 3 maanden na de kennisgeving van de beslissing of binnen 4 maand en 8 dagen als het OCMW nagelaten heeft een beslissing te nemen.
    De betrokkene kan zich in dit geval laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een afgevaardigde van een maatschappelijke organisatie, een schriftelijk gevolmachtigde syndicale afgevaardigde, zijn echtgenoot of een bloed-of aanverwant in het bezit van een schriftelijke volmacht en speciaal door de rechter toegelaten.

    Referenties:artikel 47 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie

  • In welke gevallen kan het OCMW aan een leefloongerechtigde een sanctie geven?

    het OCMW kan slechts in 2 gevallen aan de gerechtigde een sanctie opleggen, namelijk wanneer:

    1. hij verzuimt bestaansmiddelen aan te geven waarvan hij het bestaan kent of hij legt onjuiste of onvolledige verklaringen af die een invloed hebben op het bedrag van het leefloon.

      In dit geval kan de uitbetaling van het leefloon geheel of gedeeltelijk geschorst worden voor een periode van ten hoogste zes maanden, of in geval van bedrieglijk opzet voor ten hoogste twaalf maanden. In geval van herhaling binnen een termijn van drie jaar kunnen deze periodes worden verdubbeld.

    2. hij na aanmaning, zonder wettige redenen zijn verplichtingen die in het contract betreffende het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (gpmi) zijn opgenomen, niet naleeft.

      In dit geval kan de uitbetaling van het leefloon geheel of gedeeltelijk geschorst worden voor een periode van ten hoogste één maand. In geval van herhaling binnen een termijn van één jaar kan de uitbetaling voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.

  • Met welke bestaansmiddelen moet rekening gehouden worden voor de berekening van het leefloon?

    Er moet rekening gehouden worden met alle bestaansmiddelen van de betrokkene, behalve deze die uitdrukkelijk zijn vrijgesteld door de Koning. Enkele voorbeelden van ‘vrijgestelde bestaansmiddelen’ zijn de studietoelagen, onderhoudsgeld dat men voor de kinderen ontvangt, de vergoeding die men ontvangt als pleegouder, enz.…

    Referenties : Wetteksten: artikel 16 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie Koninklijk besluit van 12 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie

  • Moet er voor de berekening van het leefloon rekening gehouden worden met de studiebeurs die de betrokkene ontvangt?

    er zijn 4 verschillende mogelijkheden:

     

    1. het OCMW moet integraal rekening houden met de inkomsten van de echtgenoot of levenspartner als de betrokkene gerechtigd is op een leefloon categorie 3 (persoon die samenwoont met een gezin te zijnen laste)
    2. het OCMW moet rekening houden met de inkomsten van de echtgenoot of levenspartner boven het bedrag van categorie 1 (samenwonende) als de betrokkene gerechtigd is op een leefloon categorie 1
    3. het OCMW kan (geheel of gedeeltelijk) rekening houden met de inkomsten van de ouders of de kinderen boven het bedrag van categorie 1 als de betrokkene samenwoont met deze mensen
    4. in alle andere gevallen mag het OCMW geen rekening houden met de inkomsten van de personen waarmee de betrokkene samenwoont



    Referentie:
    Artikel 34 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie

  • Moet er voor de berekening van het leefloon rekening gehouden worden met de studiebeurs die de betrokkene ontvangt?

    Neen. Voor de berekening van het leefloon is de studiebeurs vrijgesteld als bestaansmiddel en moet bijgevolg niet in aanmerking worden genomen.
    Deze vrijstelling geldt zowel in het geval dat de student de aanvrager is en de studiebeurs zelf ontvangt, als in het geval de ouders de aanvrager zijn en de studiebeurs ten gunste van de student ontvangen.

    Referenties:
    Artikel 22, § 1, van het koninklijk besluit van 12 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratiejk

  • Wordt voor de berekening van het leefloon rekening gehouden met de spaargelden van betrokkene?

    Ja, spaargelden worden aanzien als een roerend kapitaal. Het gaat hier om de volgende berekening:
    Er wordt rekening gehouden met 6 % van de schijf tussen € 6.200 en € 12.500 en met 10 % van de boven die schijf gelegen bedragen.
    Deze berekeningswijze moet ook vermeld worden in de beslissing van het OCMW.

    Referenties:
    Artikel 27 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie

  • Wanneer verjaart de terugvordering van het leefloon?

    Onverminderd het feit dat de verjaringen kunnen gestuit worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een per post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs, gelden volgende verjaringentermijnen (artikel 29 van de wet van 26 mei 2002):

    • Terugvordering van het leefloon bij de betrokkene: 5 jaar ( maart 2012)
    • Terugvordering van het leefloon bij de onderhoudsplichtigen: 5 jaar
    • Terugvordering bij de persoon die verantwoordelijk is voor de verwonding of ziekte die aanleiding gegeven heeft tot de betaling van het leefloon: 10 jaar. Gaat het hier om een misdrijf, dan bedraagt de verjaringstermijn 5 jaar na kennisname van het misdrijf en in ieder geval door verloop van 20 jaar na het feit.
  • Kan een minderjarige een aanvraag tot het bekomen van een leefloon indienen?

    Om aanspraak te kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie moet de steunaanvrager in principe meerderjarig zijn. Pas vanaf de leeftijd van 18 jaar kunnen er rechten worden geopend en is dus een effectieve aanvraag mogelijk.

    Er zijn evenwel 3 categorieën waarbij het recht op steun in het kader van de RMI-wet ook op minderjarige leeftijd kan ontstaan. Het betreffen:

    - Minderjarigen ontvoogd door het huwelijk

    - Minderjarigen met minstens één kind ten laste

    - Zwangere minderjarigen

    Voor de overige minderjarigen kan het OCMW eventueel wel al een aanvraagdossier inzake leefloon voorbereiden en dit in het kader van een individuele maatschappelijke hulpverlening waarvoor er geen meerderjarigheidsvoorwaarde is gesteld.

    Op deze wijze kan het OCMW reeds een dossier aanleggen en kunnen de nodige voorbereidingen worden getroffen teneinde op de dag van de meerderjarigheid van de betrokken persoon reeds een afgewerkt dossier te hebben en zijn rechten te laten gelden.

  • Welke zijn de verschillende installatiepremies voor daklozen?

    Naargelang de administratieve toestand waarin de dakloze zich bevindt, bestaan er drie verschillende bepalingen, met name de bepaling voor:

    • de begunstigden van het leefloon: artikel 14, §3, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, dat stelt dat de begunstigde van het leefloon die zijn hoedanigheid van dakloze verliest door een woonst te betrekken die hem als hoofdverblijf dient, eenmaal in zijn leven recht heeft op een installatiepremie;
    • degenen die niet genieten een leefloon: artikel 57bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het koninklijk besluit van 21 september 2004 tot toekenning van een installatiepremie door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan bepaalde personen die hun hoedanigheid van dakloze verliezen;
    • asielzoekers: artikel 5 van het ministerieel besluit van 30 januari 1995 tot regeling van de terugbetaling door de Staat van de kosten van de dienstverlening door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekend aan een behoeftige die de Belgische nationaliteit niet bezit en die niet in het bevolkingsregister is ingeschreven.
  • Wat betekent in de definitie van dakloze: "de persoon die niet over een eigen woongelegenheid beschikt (eigen woning) of die niet de middelen heeft om daar op eigen kracht voor te zorgen"?

    Onder “eigen woongelegenheid” moet worden verstaan, een privéwoning of een woning voor eigen maar daarom niet noodzakelijk exclusief gebruik, zonder dat de aanvrager noodzakelijk eigenaar of huurder is.

    De personen die op straat slapen of in openbare gebouwen die geen woning zijn (stations, enz.), hebben geen verblijfplaats in de zin van voormelde definitie van een dakloze.

    Overeenkomstig voormelde definitie dienen personen die voorlopig door een particulier worden opgevangen om ze tijdelijk en kortstondig te helpen in afwachting dat ze over een eigen woongelegenheid beschikken, als een dakloze te worden beschouwd.

    Bij de beoordeling dient een redelijke termijn door het OCMW in acht te worden genomen. Indien een persoon reeds verscheidene maanden wordt opgevangen bij eenzelfde particulier kan het OCMW toch besluiten dat de betrokken persoon nog steeds dakloos is en hem hulp inzake het referentieadres blijven verlenen.

    Het OCMW zal dus aan de hand van zijn sociaal onderzoek en tijdens de opvolging van het dossier dienen na te gaan binnen welke redelijke termijn de betrokken persoon een eigen woongelegenheid kan vinden, in functie van zijn concrete persoonlijke situatie en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen in die welbepaalde regio. Elke situatie is immers anders.

    Een persoon die in een instelling verblijft, kan ook worden beschouwd als een dakloze.