Veelgestelde vragen

  1. Heeft iemand die onder elektronisch toezicht staat (enkelband), recht op een leefloon?

    Als gevolg van het inwerking treden van de wet van 7 februari 2014 tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf, bestaat het risico dat men zich vergist. Het is immers zo dat personen die in het toepassingsgebied van de wet van 7 februari 2014 vallen inderdaad niet onder de toepassing van artikel 39 van het KB vallen en dit in tegenstelling tot personen die veroordeeld zijn tot een andere straf en die die straf uitvoeren door middel van een elektronische enkelband. De personen die onderworpen zijn aan het elektronisch toezicht als autonome straf worden niet geholpen door de FOD Justitie, want ze zijn niet ingeschreven op de rol van de strafinrichting en ze kunnen dus het leefloon ontvangen.

    Er moet dus een onderscheid worden gemaakt tussen twee situaties:

    In het geval dat de straf onder elektronisch toezicht een wijze van tenuitvoerlegging van de straf is en de persoon bijgevolg op de rol van de strafinrichting ingeschreven blijft, wordt de betaling van het leefloon opgeschort. Tijdens deze periode ontvangt de persoon dus geen leefloon.

    Indien de straf onder elektronisch toezicht een autonome straf betreft, is de persoon niet op de rol van de strafinrichting ingeschreven en kan hij dus het leefloon ontvangen, indien hij echter voldoet aan de toekenningsvoorwaarden.

  2. Wie behoort tot de doelgroep van de toelage voor participatie en sociale activering?

    De toelage kan ingezet worden voor de gebruikers van het OCMW in de ruime zin, dit wil zeggen iedere persoon die gebruik maakt van gelijk welke vorm van openbare dienstverlening die behoort tot de opdrachten van het OCMW. Die dienstverlening moet in de ruimst mogelijke betekenis begrepen worden. Men mag het gebruik van de toelage dus niet beperken tot personen die recht hebben op een leefloon (of een andere sociale uitkering).

    Personen die geen recht hebben op leefloon maar toch een beroep doen op een dienstverlening van het OCMW (voorbeelden: kinderdagverblijf, poetshulp, thuismaaltijden, woonzorgcentrum, serviceflats, advies en administratieve hulp bij het verwerven van een uitkering, budgetbegeleiding, het Sociaal Gas- en Elektriciteitsfonds,  tewerkstelling met toepassing van artikel 60, §7,…) of die bij het OCMW slechts één enkele tussenkomst aanvragen in het kader van deze toelage (bijvoorbeeld: aanvraag voor de ten laste neming van een sportabonnement,…) kunnen dus eveneens van deze maatregel genieten.

    Wel moet het feit dat ze OCMW-gebruiker zijn aantoonbaar zijn via bepaalde bewijsstukken (bijvoorbeeld inschrijving in het register, beslissing, elementen uit het sociaal dossier, ...).

    Het komt aan het OCMW toe om de staat van behoeftigheid van de persoon na te gaan en om de billijkheid af te wegen bij het toekennen van een welbepaald voordeel.

    De hierna opgesomde personen behoren niet tot de doelgroep :

    • personen die onwettig op het grondgebied verblijven;
    • personen van wie de kwetsbare toestand niet kan worden aangetoond in het sociaal onderzoek van het OCMW in het kader van een aanvraag voor individuele steun;
    • asielzoekers en niet begeleide minderjarige vreemdelingen die in een lokaal opvanginitiatief verblijven overeenkomstig de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. De toelage vanuit FEDASIL om de kosten van deze bewoners te dekken, moet ook worden gebruikt om de kosten te dekken in het kader van activiteiten ter bevordering van de maatschappelijke participatie en sociale activering.
  3. Kan iemand die een artistieke activiteit wil opstarten, aanspraak maken op het recht op maatschappelijke integratie?

    Ja, één van de voorwaarden voor het recht op maatschappelijke integratie is de werkbereidheid. Deze voorwaarde moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete doelstellingen en mogelijkheden en de persoonlijke inspanningen van de betrokkene. Het doel is niet dat de activiteit onmiddellijk winstgevend is zonder vooruit te kijken naar de toekomst maar integendeel dat de persoon mettertijd in staat is om met zijn artistieke activiteit een toekomst uit te bouwen zonder de hulp van het OCMW.

    Bijgevolg kan het OCMW een kunstenaar de nodige en redelijke tijd geven om zijn of haar artistiek project op te zetten. Tijdens deze periode kan het leefloon worden toegekend. Deze toekenning kan echter niet ad vitam gebeuren vermits het niet de bedoeling is dat de overheid eindeloos in deze mensen investeert.

  4. Mag de socioprofessionele vrijstelling eveneens toegepast worden op het equivalent leefloon?

    Er is geen enkele wettelijke verplichting die de OCMW’s oplegt om de regels voor de berekening van de bestaansmiddelen, voorzien in de wet van 26 mei 2002, toe te passen op de begunstigden van het equivalent leefloon. Het al dan niet toekennen van financiële maatschappelijke dienstverlening, evenals de berekening van het bedrag ervan wordt geheel overgelaten aan de OCMW’s en is gebaseerd op hun evaluatie van de staat van behoeftigheid van de betrokkene. Om billijkheidsredenen passen de OCMW’s echter dezelfde regels toe voor de berekening van de bestaansmiddelen voor wat betreft de begunstigden van een leefloon als voor wat betreft de begunstigden van een equivalent leefloon. Bijgevolg mag de socioprofessionele vrijstelling worden toegepast op het equivalent leefloon.

  5. Wie behoort tot de eerste categorie?

    De begunstigden van de verhoogde tussenkomt van de ziekte- en invaliditeitsverzekering (RVV):

    • weduwe of weduwnaar, invalide, gepensioneerde of wees

    • gehandicapt kind met een verhoogde kinderbijslag

    • langdurig werkloze (sinds meer dan een jaar) ouder dan 50 jaar

    • begunstigde van de inkomensgarantie voor ouderen (IGO)

    • begunstigde van een inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap

    • begunstigde van een leefloon (LL)

    • begunstigde van een equivalent leefloon en het bedrag van het bruto belastbaar jaarinkomen van het gezin is lager dan of gelijk aan € 19.566,25 vermeerderd met € 3.622,24 per persoon ten laste (voor de aanvragen ingediend vanaf 1 maart 2020).

  6. Kunnen de vergoedingen die door de stagiair worden ontvangen in het kader van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 september 2016 betreffende de stage eerste werkervaring, vrijgesteld worden bij de berekening van het leefloon?

    Artikel 22, §1, r) van het KB algemeen regelement wordt naar analogie toegepast. Dit betekent het volgende:

     

    - Voor wat betreft de stage-uitkering betaald door Actiris: deze kan niet worden vrijgesteld op grond van artikel 22 §1 KB algemeen reglement. Indien aan alle voorwaarden zijn voldaan, kan uiteraard de SPI-vrijstelling hierop wel toegepast worden.

     

    - Voor wat betreft de stagevergoeding van 200€ betaald door de stagegever, deze kan beschouwd worden als een vergoeding in het kader van artikel 22 §1, r) van het KB algemeen reglement en dus worden vrijgesteld.

  7. Welke datum moet er worden ingevuld op de terugbetalingsformulieren voor de bijzondere toelage van 10%?

    De bijzondere toelage is ten vroegste verschuldigd  vanaf de eerste dag van de maand waarin het GPMI werd ondertekend voor zover het leefloon reeds was toegekend op het moment dat het GPMI werd ondertekend.

    De bijzondere toelage is verschuldigd vanaf de dag waarop het leefloon is toegekend voor zover het GPMI in dezelfde maand werd ondertekend.

    Voor wat betreft de terugbetalingsformulieren moet de datum worden ingevuld van de zitting waarin het OCMW zijn beslissing tot toekenning, herziening of verlenging van het recht op maatschappelijke integratie heeft genomen. Voor het GPMI betekent dit specifiek het volgende:

    • Wanneer het GPMI ondertekend wordt in dezelfde maand als waarin er een beslissing tot toekenning van het leefloon werd genomen, dan dient deze datum (zijnde de datum van de zitting waarin het OCMW de beslissing tot toekenning van het leefloon heeft genomen) ingevuld te worden op de terugbetalingsformulieren en niet de datum waarop het GPMI werd ondertekend.
    • Wanneer het GPMI niet wordt ondertekend in dezelfde maand als waarin er een beslissing tot toekenning van het leefloon werd genomen, dient de datum te worden ingevuld van de zitting waarop de Raad of het bevoegde orgaan het GPMI heeft onderschreven (dit wil niet zeggen dat de Raad het GPMI moet ondertekenen. Het betreft een eenvoudige vermelding op de zitting dat het GPMI werd getekend voor de betrokkene).
  8. Heeft het OCMW recht op een bijzondere toelage wanneer er een facultatief GPMI is afgesloten met een persoon met een tewerkstellingsmaatregel zoals artikel 60 §7?

    Indien de voorwaarden zoals vermeld in punt 1.2. van de omzendbrief van 12 oktober 2016 zijn voldaan, bedraagt de bijzondere toelage 10% van het toegekende bedrag van het leefloon. Dit betekent dat het OCMW voor een betrokkene met een tewerkstellingsmaatregel zoals artikel 60§7 die een aanvullend leefloon geniet, een bijzondere toelage van 10%  kan genieten, berekend op het bedrag van het aanvullend leefloon dat werd toegekend aan deze betrokkene.

  9. Voor jongeren, komende uit een voorziening van Bijzondere Jeugdbijstand, is het samenhuizen vaak een passende oplossing als transitfase tussen de instelling waar ze verbleven en volledig apart leven. Eenzaamheid is het grootste probleem waar deze jongeren mee kampen. Kunnen jongeren, komende uit een voorziening van Bijzondere Jeugdbijstand, die besluiten samen te wonen in een vorm van co-housing, beschouwd worden als alleenstaande voor de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie ?

    Onder samenwoning wordt verstaan dat personen onder hetzelfde dak wonen en hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen. De wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie voorziet dat de beslissing of een aanvrager van het leefloon als ‘samenwonende’ dan wel als ‘alleenstaande’ dient te worden beschouwd, gebaseerd is op een sociaal onderzoek van de feitelijke situatie. Er werd niet geopteerd om voor alle samenlevingsvormen (co-housing, mantelzorg, ed..) a priori te bepalen tot welke categorie deze samenlevingsvorm behoort. Er zijn nog studies lopende of de regelgeving aangepast moet worden aan de nieuwe samenlevingsvormen. In de huidige regelgeving behoort het tot de taak van het OCMW aan de hand van het sociaal onderzoek uit te maken welke categorie de feitelijke situatie het meest benadert.

    Een aanvrager van het leefloon kan co-housen en na sociaal onderzoek kan het OCMW toch beslissen dat deze uit de samenwoning geen economisch-financieel voordeel haalt en dus categorie ‘alleenstaande’ toekennen.

     

md xs sm lg