Article
Sarah Carpentier - Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck - Universiteit Antwerpen
Sarah Carpentier is een doctorandus die onlangs haar doctoraatsonderzoek met succes verdedigde. Hieronder kan u een korte samenvatting vinden het haar onderzoek samen met enkele van haar bevindingen. Bij documenten kan u het volledige onderzoek terugvinden (Engels).
De bijstand, het laatste vangnet van de welvaartstaat, is bedoeld als een tijdelijk vangnet dat de doorstroom naar de arbeidsmarkt ondersteunt. Maar in de huidige postindustriële arbeidsmarkt is duurzame tewerkstelling geen evidentie voor sommige groepen. In het bijzonder de arbeidsmarktsituatie van nieuwkomers en laaggeschoolden, die sterk vertegenwoordigd zijn in de bijstand, is niet rooskleurig. Daarom is het van belang een zicht te krijgen op de vragen hoe lang genieten bijstandsgerechtigden een uitkering; welke sociaaleconomische situaties kennen zij na bijstand (werk, een activeringsmaatregel, een andere sociale zekerheidsuitkering of nog andere situaties); keren zij na een andere sociaaleconomische situatie terug naar de bijstand; slagen zij erin een duurzame job te vinden; waar staan ze vier jaar later; en welke factoren kunnen verschillen in hun trajecten verklaren?
Deze vragen stonden centraal in het doctoraatsonderzoek van Sarah Carpentier. Dit onderzoek is het eerste onderzoek dat de sociaaleconomische trajecten van personen met een leefloon of equivalent leefloon gedetailleerd in kaart bracht gedurende vier jaar nadat personen voor het eerst een bijstandsuitkering kregen. De trajecten van 13500 personen die in 2004 of 2005 instroomden in het leefloon of equivalent leefloon werden bestudeerd op basis van administratieve gegevens.
De trajecten van personen met een (equivalent) leefloon blijken een enorme variëteit en complexiteit te hebben. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze trajecten is echter dat ze weinig stabiliteit vertonen. Na acht maanden is de helft van de bijstandsgerechtigden al uitgestroomd uit de bijstand en gemiddeld hebben de bijstandsgerechtigden vier sociaaleconomische statuten in vier jaar. Hun trajecten vertonen dus veel transities en zijn zeer volatiel.
Een kleine helft van de bijstandsgerechtigden start met werken of neemt deel aan een activeringsmaatregel, maar slechts 12 procent slaagt erin een duurzame tewerkstelling vast te krijgen (=ze vinden binnen de twee jaar een tewerkstelling of nemen deel aan een activeringsmaatregel en zijn ten minste twee jaar aan het werk). Na vier jaar is 30 procent aan het werk. Een op de drie bijstandsgerechtigden keert terug naar de bijstand in de loop van vier jaar. Ze hebben een hoge kans om terug in te stromen in de bijstand na korte tewerkstellingsperiodes.
Ook is het zo dat een aanzienlijk aandeel van de vroegere bijstandsgerechtigden (38%) niet langer gekend is op de arbeidsmarkt of in de welvaartstaat. Het is onder andere mogelijk dat hun huishoudsituatie of huishoudinkomen veranderde, dat zij verhuisden naar het buitenland of dat zij gesanctioneerd werden en daardoor geen recht meer hadden op een (equivalent) leefloon. Op basis van het onderzoek kon niet bepaald worden welk aandeel van hen in extreme armoede leeft.
Midden de jaren 2000 had zeventig procent van de bijstandsgerechtigden een migratie-achtergrond (zij hadden ten minste één ouder geboren in het buitenland of waren zelf geboren buiten België). Ongeveer de helft van de bijstandsgerechtigden kwam in de voorbije vijf jaar naar België. In het bijzonder personen geboren buiten Europa hebben langere bijstandsperiodes dan Belgische bijstandsgerechtigden (personen geboren in België met ouders geboren in België). Maar de bijstand fungeert niet als een val voor hen. Hun kans om uit te stromen uit het leefloon daalt niet naarmate zij langer een bijstandsuitkering krijgen wat wel het geval is voor Belgische en Europese bijstandsgerechtigden. Ook hebben migranten die langer in België verblijven een hogere kans om uit te stromen uit het (equivalent) leefloon dan personen die minder lang in België zijn. Personen met een migratie-achtergrond stromen ook niet minder uit naar werk, maar ze moeten langer naar een job zoeken en hebben minder andere uitstroommogelijkheden: ze hebben een lagere kans om deel te nemen aan een activeringsmaatregel of om door te stromen naar een sociale zekerheidsuitkering.
Verschillen in sociaaleconomische trajecten kunnen vooral toegeschreven worden aan de achtergrondkenmerken van het individu, zijn of haar migratietraject en de lokale sociaaleconomische context, wat wijst op structurele problemen en spanningen in de arbeidsmarkt. Maar ook verschillen in het beleid van OCMW’s spelen een rol, wat aantoont dat het lokale OCMW-beleid van belang is. Het onderzoek vindt bijvoorbeeld dat er meer uitstroom is in OCMW’s die genereuzer zijn.
Contactgegevens: sarah.carpentier@uantwerpen.be