Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006
houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 1260/1999
Publicatieblad Nr.
L 210 van 31/07/2006 blz. 0025 - 0078
Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 1260/1999 DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name
op artikel 161, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien de instemming van het Europees Parlement [1], Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [2], Gezien het advies van het Comité van de Regio's [3], Gezien het advies van de Rekenkamer [4], Overwegende hetgeen volgt: (1) In artikel 158 van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap zich met het
oog op de versterking van de economische en sociale samenhang tot doel stelt de
verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de
achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden, met inbegrip van de
plattelandsgebieden, te verkleinen. In artikel 159 van het Verdrag is bepaald
dat de verwezenlijking van dat doel moet worden ondersteund door het optreden
van de Gemeenschap via de structuurfondsen, de Europese Investeringsbank (EIB)
en de andere bestaande financieringsinstrumenten. (2) Het cohesiebeleid moet bijdragen tot een toename van de groei, het
concurrentievermogen en de werkgelegenheid door de integratie van de
prioriteiten van de Gemeenschap voor duurzame ontwikkeling die zijn omschreven
tijdens de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 en die van
Göteborg van 15 en 16 juni 2001. (3) In de uitgebreide Unie zijn de economische, sociale en territoriale
ongelijkheden op regionaal en nationaal niveau groter geworden. Daarom moet
ervoor worden gezorgd dat de acties ter verbetering van de convergentie, het
concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de hele Gemeenschap toenemen. (4) De stijging van het aantal land- en zeegrenzen van de Gemeenschap en de
uitbreiding van haar grondgebied impliceren dat de toegevoegde waarde van
grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in de
Gemeenschap moet worden verhoogd. (5) Het Cohesiefonds moet worden opgenomen in de programmering van de
structurele bijstandsverlening om de coherentie tussen de bijstandverlening uit
de verschillende fondsen te vergroten. (6) De rol van de instrumenten in het kader waarvan steun wordt verleend voor
plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor
plattelandsontwikkeling, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de
Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) [5] en voor de
visserijsector, namelijk een Europees Visserijfonds (EVF), moet worden
gespecificeerd en deze instrumenten moeten worden geïntegreerd in die van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid; deze
instrumenten moeten worden gecoördineerd met die van het cohesiebeleid. (7) Bijgevolg wordt het aantal fondsen waaruit bijstand wordt verleend in het
kader van het cohesiebeleid, beperkt tot drie, namelijk het Europees Fonds voor
Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het
Cohesiefonds. De voorschriften voor elk Fonds moeten worden gespecificeerd in
uitvoeringsverordeningen die overeenkomstig de artikelen 148, 161 en 162 van het
Verdrag worden vastgesteld. (8) Op grond van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad
van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen [6]
moet de Raad die verordening uiterlijk op 31 december 2006 op voorstel van de
Commissie opnieuw bezien. Met het oog op de uitvoering van de hervorming van de
fondsen die in onderhavige verordening wordt voorgesteld, moet Verordening (EG)
nr. 1260/1999 worden ingetrokken. (9) Om de toegevoegde waarde van het communautaire cohesiebeleid te verhogen
moeten de werkzaamheden van de structuurfondsen en van het Cohesiefonds worden
geconcentreerd en vereenvoudigd, en bijgevolg moeten de doelstellingen die in
Verordening (EG) nr. 1260/1999 zijn omschreven, worden geherdefinieerd. Zij
moeten dan ook als volgt worden omschreven: streven naar convergentie tussen de
lidstaten en de regio's, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, en
Europese territoriale samenwerking. (10) Binnen deze drie doelstellingen moet op passende wijze rekening worden
gehouden met de economische en sociale kenmerken en met de territoriale
bijzonderheden. (11) De ultraperifere regio's moeten in aanmerking komen voor specifieke
maatregelen en extra financiering om de handicaps te compenseren die
voortvloeien uit de factoren die zijn vermeld in artikel 299, lid 2, van het
Verdrag. (12) De problemen van toegankelijkheid en de problemen wegens de afstand tot
de grote markten, van gebieden met een extreem lage bevolkingsdichtheid als
bedoeld in Protocol nr. 6 bij de Akte van toetreding van 1994, vergen een
passende financiële behandeling om de gevolgen van die handicap te
compenseren. (13) Gelet op het belang van duurzame stedelijke ontwikkeling en op de
bijdrage van de steden en gemeenten, vooral die van middelgrote omvang, tot de
regionale ontwikkeling, moet met de steden en gemeenten meer rekening worden
gehouden door hun een grotere rol toe te kennen bij de programmering van acties
ter bevordering van het stadsherstel. (14) Uit de fondsen moeten, ter aanvulling van de acties van het ELFPO en het
EVF, bijzondere, aanvullende acties worden gefinancierd om de economische
diversifiëring van de plattelandsgebieden en van de zones die van de visserij
afhankelijk zijn, te bevorderen. (15) De acties voor gebieden met een natuurlijke handicap, dat wil zeggen
sommige eilanden, berggebieden en dunbevolkte gebieden, moeten worden versterkt
om een oplossing te vinden voor hun specifieke ontwikkelingsproblemen, en
hetzelfde moet gebeuren voor sommige gebieden die na de uitbreiding
grensgebieden van de Gemeenschap zijn geworden. (16) Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke
regio's en zones subsidiabel zijn. In dit verband moet voor de afbakening van de
op communautair niveau als prioritair aan te merken regio's en zones worden
gebruikgemaakt van de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is
vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de
Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke
nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) [7]. (17) Er moet een doelstelling "Convergentie" worden vastgesteld voor de
lidstaten en regio's met een ontwikkelingsachterstand; de regio's waarvoor deze
Convergentiedoelstelling bedoeld is, zijn regio's waarvan het bruto binnenlands
product (BBP) per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten, lager is dan 75 %
van het communautaire gemiddelde. De regio's die worden getroffen door het
statistische effect van de verlaging van het communautaire gemiddelde als gevolg
van de uitbreiding van de Unie, zullen om die reden aanzienlijke overgangssteun
krijgen om hun convergentieproces te voltooien. Aan deze steun komt een einde in
2013 en er volgt geen nieuwe overgangsperiode. De lidstaten waarvoor de
convergentiedoelstelling bedoeld is, hebben een bruto nationaal inkomen (BNI)
per inwoner dat lager is dan 90 % van het communautaire gemiddelde, en zij
zullen bijstand krijgen uit het Cohesiefonds. (18) Er moet een doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" worden vastgesteld voor het grondgebied van de Gemeenschap dat
niet onder de Convergentiedoelstelling valt. Hiervoor komen de regio's in
aanmerking die in de programmeringsperiode 2000-2006 onder doelstelling 1 vielen
maar niet langer aan de regionale subsidiabiliteitscriteria van de
convergentiedoelstelling voldoen en daarom overgangssteun krijgen, alsmede alle
andere regio's van de Gemeenschap. (19) Er moet een doelstelling "Europese territoriale samenwerking" worden
vastgesteld voor regio's met land- of zeegrenzen, voor de zones voor
transnationale samenwerking die zullen worden afgebakend met het oog op acties
ter bevordering van geïntegreerde territoriale ontwikkeling, en voor de
ondersteuning van interregionale samenwerking en uitwisseling van
ervaringen. (20) Om de samenwerking langs de buitengrenzen van de Gemeenschap te
verbeteren en te vereenvoudigen zal een beroep moeten worden gedaan op de
instrumenten voor externe bijstand van de Gemeenschap, met name een Europees
Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en het bij Verordening (EG) nr.
1085/2006 van de Raad [8] ingestelde pretoetredingsinstrument voor bijstand van
de Gemeenschap aan kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten. (21) De inbreng van het EFRO in een dergelijke samenwerking langs de
buitengrenzen van de Gemeenschap draagt bij aan het rechttrekken van de
belangrijkste regionale ongelijkheden in de Gemeenschap en aldus aan de
versterking van haar economische en sociale samenhang. (22) Het optreden van de fondsen en de concrete acties die zij helpen
financieren, moeten coherent zijn met het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden
en moeten in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving. (23) Het optreden van de Gemeenschap moet complementair zijn aan dat van de
lidstaten, of de bedoeling hebben daartoe bij te dragen. Het partnerschap moet
worden versterkt door bepalingen inzake de deelname van de verschillende soorten
partners, met name van de regionale en plaatselijke autoriteiten, en die
bepalingen moeten volledig stroken met de institutionele regelingen van de
lidstaten. (24) De meerjarenprogrammering moet erop gericht zijn de doelstellingen van
de fondsen te verwezenlijken door te garanderen dat de nodige financiële
middelen beschikbaar zullen zijn en dat het gezamenlijke optreden van de
Gemeenschap en de lidstaten coherent en continu zal zijn. (25) Aangezien de doelstellingen "Convergentie", "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid" en "Europese territoriale samenwerking"
niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd wegens de grootte
van de ongelijkheden en de beperktheid van de financiële middelen van de
lidstaten en de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, en daarom
beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt via de
meerjarengarantie van de communautaire financiering, die het mogelijk maakt het
cohesiebeleid te concentreren op de prioriteiten van de Gemeenschap, kan de
Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag
neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in het bovengenoemde
artikel vastgestelde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder
dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. (26) Het is passend meetbare doelstellingen vast te stellen waarnaar de
lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004 via uitgaven uit hoofde van de
doelstellingen "Convergentie" en "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" zullen streven met het oog op het bevorderen van het
concurrentievermogen en het scheppen van banen. Er moet een oplossing worden
gevonden om te bepalen in hoeverre deze doelstellingen zijn bereikt en hoe
daarover verslag moet worden uitgebracht. (27) Het is dienstig de subsidiariteit en de evenredigheid van de
bijstandsverlening uit de structuurfondsen en uit het Cohesiefonds te
versterken. (28) Overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag moeten, in de context van
gedeeld beheer, de voorwaarden worden vastgesteld die de Commissie in staat
stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting
van de Europese Unie op te nemen, en moet de verantwoordelijkheid voor de
samenwerking met de lidstaten worden verduidelijkt. Als deze voorwaarden worden
toegepast, zal de Commissie zich ervan kunnen vergewissen dat de lidstaten de
middelen van de fondsen aanwenden op een legale en regelmatige wijze en in
overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer als omschreven in
het financieel reglement. (29) Om een reëel economisch effect te sorteren mogen de bijdragen uit de
structuurfondsen niet in de plaats komen van de overheidsuitgaven die de
lidstaten in het kader van deze verordening moeten doen. De verifiëring, in het
kader van het partnerschap, van het additionaliteitsbeginsel moet vooral gericht
zijn op de regio's die onder de Convergentiedoelstelling vallen, aangezien die
regio's zeer omvangrijke middelen krijgen, en kan resulteren in een financiële
correctie als de additionaliteit niet in acht wordt genomen. (30) In de context van haar inspanningen ten behoeve van de economische en
sociale samenhang steunt de Gemeenschap in alle fasen van de uitvoering van het
fonds de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstelling de
ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen
en vrouwen te bevorderen, alsmede discriminatie op basis van geslacht, ras of
etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele
geaardheid, te voorkomen. (31) De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de
beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen, rekening
houdend met het voorstel van de Commissie, de conclusies van de Europese Raad
van 15- 16 december 2005 en het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006
tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, betreffende de
begrotingsdiscipline en gezond financieel beheer [9], om ervoor te zorgen dat
deze kredieten grotendeels terechtkomen in de regio's met een
ontwikkelingsachterstand, inclusief de regio's die overgangssteun krijgen wegens
het statistische effect. (32) De financiële middelen moeten in grotere mate worden geconcentreerd op
de Convergentiedoelstelling aangezien de ongelijkheden in de uitgebreide Unie
zijn toegenomen. De inspanningen ten behoeve van de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid" om het concurrentievermogen en de
werkgelegenheid in de rest van de Gemeenschap te verbeteren, moeten worden
gehandhaafd en de middelen voor de doelstelling "Europese territoriale
samenwerking" moeten worden verhoogd gelet op de specifieke toegevoegde waarde
ervan. (33) De jaarlijkse kredieten die uit de fondsen aan een lidstaat worden
toegewezen, moeten worden beperkt tot een plafond dat wordt vastgesteld op basis
van de absorptiecapaciteit van die lidstaat. (34) 3 % van de kredieten van de structuurfondsen die aan de lidstaten worden
toegewezen voor de doelstellingen "Convergentie" en "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid", kan worden opgenomen in een nationale
reserve die dient om prestaties te belonen. (35) Met het oog op de programmering moeten de beschikbare kredieten van de
fondsen forfaitair worden geïndexeerd. (36) Om het strategische gehalte van het cohesiebeleid te verhogen door er de
prioriteiten van de Gemeenschap in te integreren en zo de transparantie van dat
beleid te bevorderen, dient de Raad op voorstel van de Commissie strategische
richtsnoeren vast te stellen; de Raad dient op basis van een strategisch verslag
van de Commissie na te gaan of de lidstaten deze richtsnoeren uitvoeren. (37) Het is passend dat elke lidstaat op basis van de door de Raad
vastgestelde strategische richtsnoeren in dialoog met de Commissie een nationaal
referentiedocument over zijn ontwikkelingsstrategie opstelt, dat het kader voor
de opstelling van de operationele programma's moet vormen. Op basis van de
nationale strategie neemt de Commissie nota van het nationaal strategisch
referentiekader en neemt zij een besluit betreffende bepaalde elementen van dit
document. (38) De programmering en het beheer van de structuurfondsen moeten, gelet op
de specifieke kenmerken ervan, worden vereenvoudigd door te bepalen dat de
operationele programma's hetzij uit het EFRO, hetzij uit het ESF worden
gefinancierd, waarbij elk fonds op aanvullende en beperkte wijze acties kan
financieren die onder de werkingssfeer van het andere fonds vallen. (39) De bijstandsverlening uit het Cohesiefonds en uit het EFRO wordt, om de
complementariteit van deze fondsen te verhogen en de uitvoering ervan te
vereenvoudigen, gezamenlijk geprogrammeerd in de operationele programma's voor
vervoer en milieu en moet een nationale geografische dekking hebben. (40) Bij de programmering moet worden gezorgd voor de coördinatie van de
fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten, de EIB
en het Europees Investeringsfonds (EIF). Die coördinatie heeft ook betrekking op
de opstelling van complexe financieringsschema's en het oprichten van
publiek-private partnerschappen. (41) Het is passend dat vooral voor micro-, kleine en middelgrote
ondernemingen en voor investeringen in publiek-private partnerschappen en andere
projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor duurzame stedelijke
ontwikkeling, wordt gezorgd voor een betere toegang tot financiering en
vernieuwende financiële instrumenten. De lidstaten kunnen besluiten een
holdingfonds te kiezen via de toekenning van overheidsopdrachten krachtens het
toepasselijke recht inzake overheidsopdrachten, daaronder begrepen met het
Gemeenschapsrecht verenigbare afwijkingen van het nationale recht. In andere
gevallen, wanneer de lidstaten ervan overtuigd zijn dat het recht inzake
overheidsopdrachten niet van toepassing is, rechtvaardigt de taakomschrijving
van het EIF en de EIB dat de lidstaten deze instanties een subsidie verlenen,
dat wil zeggen een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van schenking;
onder dezelfde voorwaarden kan het nationale recht voorzien in de mogelijkheid
andere financiële instellingen een subsidie te verlenen zonder een oproep tot
het indienen van voorstellen. (42) Bij de beoordeling van belangrijke productieve investeringsprojecten
moet de Commissie over alle nodige informatie beschikken om na te gaan of de
financiële bijdrage uit de fondsen niet leidt tot een aanzienlijk banenverlies
op bestaande locaties in de Europese Unie, teneinde te garanderen dat
communautaire financiering niet bijdraagt aan verplaatsing binnen de Europese
Unie. (43) De programmeringsperiode moet één enkele periode van zeven jaar
bestrijken opdat de bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 vastgestelde
vereenvoudiging van het beheerssysteem kan worden gehandhaafd. (44) De lidstaten en de managementautoriteiten kunnen in het kader van de uit
het EFRO gecofinancierde operationele programma's regelingen treffen voor
interregionale samenwerking en kunnen rekening houden met de specifieke
kenmerken van de gebieden met natuurlijke handicaps. (45) Met het oog op de noodzakelijke vereenvoudiging en decentralisering
moeten de programmering en het financieel beheer uitsluitend op het niveau van
de operationele programma's en de prioritaire assen plaatsvinden, en wordt niet
langer gewerkt met de communautaire bestekken en programmacomplementen waarin
Verordening (EG) nr. 1260/1999 voorziet. (46) De lidstaten, de regio's en de managementautoriteiten kunnen bepalen hoe
in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's voor
de doelstellingen "Convergentie" en "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" bevoegdheden aan de stedelijke autoriteiten moeten worden
gesubdelegeerd voor de prioriteiten op het gebied van het herstel van steden en
gemeenten. (47) De aanvullende toewijzing om de extra kosten ten laste van de
ultraperifere regio's te compenseren, moet worden geïntegreerd in de uit het
EFRO gecofinancierde operationele programma's die in die regio's worden
uitgevoerd. (48) Er moeten afzonderlijke bepalingen worden vastgesteld voor de uitvoering
van de uit het EFRO gecofinancierde doelstelling "Europese territoriale
samenwerking". (49) De Commissie moet, indien nodig in overleg met de EIB, grote projecten
die een onderdeel zijn van een operationeel programma, kunnen goedkeuren om de
opzet en de impact ervan, alsmede de voorschriften voor het geplande gebruik van
de communautaire middelen, te evalueren. (50) Het is nuttig te preciseren voor welke soorten acties uit de fondsen
steun wordt verleend als technische bijstand. (51) Er moet worden gezorgd dat voldoende middelen worden uitgetrokken om de
lidstaten bij te staan bij de projectvoorbereiding en -beoordeling. De EIB
speelt een rol bij het verlenen van deze bijstand en kan daarvoor een subsidie
krijgen van de Commissie. (52) In het verlengde daarvan is het passend te bepalen dat door de Commissie
aan het EIF een subsidie kan worden verleend om de behoefte aan vernieuwende
acties op het gebied van financiële instrumenten voor micro-, kleine en
middelgrote ondernemingen te beoordelen. (53) Om dezelfde als de bovengenoemde redenen moet door de Commissie aan de
EIB en het EIF een subsidie worden verleend voor het ondernemen van acties op
het gebied van technische bijstand inzake duurzame stedelijke ontwikkeling of
voor de ondersteuning van maatregelen ter bevordering van duurzame economische
activiteit in zwaar door een economische crisis getroffen regio's. (54) Voor de doeltreffendheid van de bijstandsverlening uit de fondsen is het
ook van belang dat bij de programmering en het toezicht met betrouwbare
evaluaties wordt gewerkt; er moet worden bepaald wat in dit verband de
verantwoordelijkheid van de lidstaten en van de Commissie is. (55) De lidstaten kunnen met een deel van hun nationale middelen voor de
doelstellingen "Convergentie" en "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" een kleine reserve aanleggen om snel het hoofd te kunnen bieden
aan onverwachte sectorale of lokale crises die het gevolg zijn van
sociaal-economische herstructureringen of van handelsovereenkomsten. (56) Het is passend te bepalen welke uitgaven in een lidstaat als
overheidsuitgaven kunnen worden beschouwd voor de berekening van de totale
nationale overheidsbijdrage aan een operationeel programma; te dien einde is het
passend te verwijzen naar de bijdrage van de "publiekrechtelijke instellingen"
in de zin van de richtlijnen van de Gemeenschap inzake overheidsopdrachten,
omdat onder deze categorie instellingen diverse soorten openbare of particuliere
instanties vallen die zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in
behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn
en waarop toezicht wordt uitgeoefend door de staat of door regionale of lokale
instanties. (57) Er moet worden bepaald aan de hand van welke elementen de bijdrage van
de fondsen aan de operationele programma's wordt gedifferentieerd, met name om
het multiplicatoreffect van de communautaire middelen te verhogen. Het is ook
passend om op basis van het soort fonds en doelstelling de maxima te bepalen die
de bijdrage uit de fondsen niet mag overstijgen. (58) Het is tevens noodzakelijk het begrip "inkomstengenererend project" te
definiëren en te bepalen op basis van welke beginselen en voorschriften de
bijdrage van de fondsen wordt berekend; voor sommige investeringen is het
feitelijk niet mogelijk de inkomsten van tevoren te ramen en derhalve moet
vooraf de methode worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze inkomsten niet
met overheidsmiddelen gefinancierd worden. (59) De begin- en einddata voor de subsidiabiliteit moeten worden bepaald,
zodat de bijstandsverlening uit de fondsen in de gehele Gemeenschap op
eenvormige en billijke wijze wordt toegepast; ter vergemakkelijking van de
uitvoering van de operationele programma's dient te worden bepaald dat de
begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven vóór 1 januari 2007 kan
vallen indien de lidstaat vóór die datum een operationeel programma indient. (60) In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moeten, behoudens in
de uitzonderingen waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het
Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds
voor Regionale Ontwikkeling [10], Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het
Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal
Fonds [11] en Verordening (EG) nr. 1084/2006 van 11 juli 2006 tot oprichting van
het Cohesiefonds [12], nationale regels over de subsidiabiliteit van de uitgaven
worden toegepast. (61) Om ervoor te kunnen zorgen dat het optreden van de fondsen doeltreffend
en billijk is en een duurzaam effect sorteert, zijn bepalingen nodig die het
duurzame karakter van investeringen in ondernemingen garanderen en voorkomen dat
middelen uit de fondsen worden gebruikt voor het creëren van een onrechtmatig
voordeel. Er moet worden gegarandeerd dat de investeringen waarvoor bijstand uit
de fondsen wordt verleend, over een voldoende lange periode kunnen worden
afgeschreven. (62) De lidstaten moeten passende maatregelen vaststellen om te garanderen
dat de beheers- en controlesystemen goed functioneren. Daartoe moeten de
algemene beginselen waaraan de systemen van alle operationele programma's moeten
voldoen en de noodzakelijke functies die zij moeten vervullen, worden
vastgesteld op basis van het communautaire recht dat van kracht is voor de
programmeringsperiode 2000-2006. (63) In dit verband moet worden vastgehouden aan de aanwijzing van een enkele
managementautoriteit voor elk operationeel programma en moeten de
verantwoordelijkheden van die autoriteit en de functies van de auditautoriteit
nader worden omschreven. Er moet ook worden gegarandeerd dat de uitgaven en de
betalingsaanvragen volgens eenvormige kwaliteitsnormen worden gecertificeerd
voordat ze aan de Commissie worden toegestuurd; de aard en de kwaliteit van de
gegevens waarop deze aanvragen worden gebaseerd, moeten worden verduidelijkt en
in dit verband moet worden bepaald wat de functies van de
certificeringsautoriteit zijn. (64) Er moet toezicht worden gehouden op de operationele programma's om de
kwaliteit van de uitvoering ervan te garanderen. In dit verband moet de
verantwoordelijkheid van de Comité van toezicht worden omschreven en moet worden
bepaald welke gegevens aan de Commissie moeten worden verstrekt en binnen welk
kader deze gegevens moeten worden onderzocht. Ter verbetering van de
uitwisseling van gegevens over de operationele programma's moet worden bepaald
dat deze gegevens in beginsel in elektronische vorm worden uitgewisseld. (65) Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn
in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de
controle op de bijstandsverlening. (66) Om de efficiënte en correcte uitvoering van de operationele programma's
te garanderen moet worden bepaald aan welke verplichtingen de lidstaten moeten
voldoen wat betreft de beheers- en controlesystemen, de certificering van de
uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden of
inbreuken op de communautaire wetgeving. Met name moet voor het beheer en de
controle worden bepaald op welke wijze de lidstaten moeten garanderen dat de
systemen aanwezig zijn en naar behoren functioneren. (67) Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de Commissie op het gebied
van de financiële controle, moeten de lidstaten en de Commissie op dit vlak meer
samenwerken en moeten criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de
Commissie, in de context van haar strategie voor de controle van de nationale
systemen, kan bepalen welk niveau van garantie zij van de nationale
auditinstanties kan krijgen. (68) De omvang en de intensiteit van de communautaire controles moeten in
verhouding staan tot de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Als een
lidstaat het grootste deel van de financiering van een programma voor zijn
rekening neemt, dient hij de mogelijkheid te hebben sommige elementen van de
controle volgens de nationale regels te organiseren. Voorts moet worden bepaald
dat de Commissie in die omstandigheden de middelen die de lidstaten moeten
inzetten voor de certificering van de uitgaven en de verifiëring van de beheers-
en controlesystemen, differentieert, en moeten de voorwaarden worden vastgesteld
waaronder de Commissie haar eigen audits kan beperken en mag vertrouwen op de
garanties van de nationale instanties. (69) Als bij het begin van de operationele programma's een voorschot wordt
betaald, wordt een normale kasstroom gecreëerd die de betalingen aan de
begunstigden tijdens de uitvoering van het operationele programma
vergemakkelijkt. Derhalve zullen voorschotten uit de structuurfondsen van 5 %
(voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004) respectievelijk 7 %
(voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden) en uit
het Cohesiefonds van 7,5 % (voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei
2004), respectievelijk 10,5 % (voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de
Unie zijn toegetreden), de uitvoering van de operationele programma's
bespoedigen. (70) Ter aanvulling van de mogelijkheid de betalingen te schorsen als in de
beheers- en controlesystemen een ernstige tekortkoming wordt geconstateerd, moet
worden voorzien in de mogelijkheid dat de gedelegeerde ordonnateur de betalingen
uitstelt als er aanwijzingen zijn dat deze systemen niet naar behoren
functioneren. (71) De regel over automatisch decommittering draagt bij tot een snellere
uitvoering van de programma's. Het is dan ook dienstig de bepalingen voor de
toepassing daarvan vast te stellen en te bepalen welke delen van de
vastleggingen van deze regel kunnen worden uitgesloten, met name wanneer de
vertraging bij de uitvoering het gevolg is van omstandigheden die onafhankelijk
zijn van de persoon die zich daarop beroept, abnormaal of niet te voorzien zijn
en gevolgen hebben die ondanks de geleverde inspanningen niet kunnen worden
vermeden. (72) De procedures voor de afsluiting moeten worden vereenvoudigd door de
lidstaten die dit wensen, de mogelijkheid te geven om volgens een door hen
gekozen schema operationele programma's gedeeltelijk af te sluiten ten aanzien
van voltooide concrete acties; hiertoe moet een passend kader worden
geboden. (73) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste bepalingen moeten
worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni
1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de
Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [13]. De Commissie moet de
maatregelen tot uitvoering van deze verordening vaststellen om de transparantie
te waarborgen en de op het beheer van de operationele programma's toepasselijke
bepalingen te verduidelijken wat betreft de indeling van de uitgaven, de
financiële instrumenten, beheer en controle, elektronische uitwisseling van
gegevens en publiciteit na het advies van het Coördinatiecomité van de fondsen,
dat als Comité van beheer optreedt; het is passend dat de Commissie de lijst van
zones publiceert die ingevolge de toepassing van de criteria van deze
Verordening voor de doelstelling inzake Europese territoriale samenwerking in
aanmerking komen, alsmede de indicatieve richtsnoeren inzake kosten-batenanalyse
die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding en de indiening van grote projecten
en inkomstengenererende projecten, de indicatieve richtsnoeren inzake evaluatie
en de lijst van de projecten die op initiatief van de Commissie en na overleg
met het als comité van beheer optredend Coördinatiecomité van de fondsen uit
hoofde van de technische bijstand in aanmerking komen, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: TITEL I DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE
BIJSTANDSVERLENING HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES Artikel 1 Toepassingsgebied Artikel 2 Definities HOOFDSTUK II DOELSTELLINGEN EN TAKEN Artikel 3 Doelstellingen Artikel 4 Instrumenten en taken HOOFDSTUK III GEOGRAFISCHE SUBSIDIABILITEIT Artikel 5 Convergentie Artikel 6 Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid Artikel 7 Europese territoriale samenwerking Artikel 8 Overgangssteun HOOFDSTUK IV BEGINSELEN VAN DE BIJSTANDSVERLENING Artikel 9 Complementariteit, coherentie, coördinatie en conformiteit Artikel 10 Programmering Artikel 11 Partnerschap Artikel 12 Territoriaal niveau van bijstandverlening Artikel 13 Evenredige bijstandsverlening Artikel 14 Gedeeld beheer Artikel 15 Additionaliteit Artikel 16 Gelijkheid van vrouwen en mannen Artikel 17 Duurzame ontwikkeling HOOFDSTUK V FINANCIEEL KADER Artikel 18 Totale middelen Artikel 19 Middelen voor de convergentiedoelstelling Artikel 20 Middelen voor de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" Artikel 21 Middelen voor de doelstelling "Europese territoriale
samenwerking" Artikel 22 Niet-overdraagbaarheid van de middelen Artikel 23 Middelen voor de prestatiereserve Artikel 24 Middelen voor technische bijstand TITEL II STRATEGISCHE AANPAK VAN DE COHESIE HOOFDSTUK I COMMUNAUTAIRE STRATEGISCHE RICHTSNOEREN INZAKE COHESIE Artikel 25 Inhoud Artikel 26 Vaststelling en evaluatie HOOFDSTUK II NATIONAAL STRATEGISCH REFERENTIEKADER Artikel 27 Inhoud Artikel 28 Opstelling en goedkeuring HOOFDSTUK III STRATEGISCHE FOLLOW-UP Artikel 29 Strategische rapportage door de lidstaten Artikel 30 Strategische rapportage door de Europese Commissie en
gedachtewisseling over het cohesiebeleid Artikel 31 Cohesieverslag TITEL III PROGRAMMERING HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE STRUCTUURFONDSEN EN HET
COHESIEFONDS Artikel 32 Opstelling en goedkeuring van operationele programma's Artikel 33 Herziening van operationele programma's Artikel 34 Specifiek karakter van de fondsen Artikel 35 Geografisch toepassingsgebied Artikel 36 Deelname van de Europese Investeringsbank en het Europees
Investeringsfonds HOOFDSTUK II INHOUD VAN DE PROGRAMMERING DEEL 1 OPERATIONELE PROGRAMMA'S Artikel 37 Operationele programma's voor de Convergentiedoelstelling en voor
de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" Artikel 38 Operationele programma's voor de doelstelling "Europese
territoriale samenwerking" DEEL 2 GROTE PROJECTEN Artikel 39 Inhoud Artikel 40 Aan de Commissie te verstrekken gegevens Artikel 41 Besluit van de Commissie DEEL 3 GLOBALE SUBSIDIES Artikel 42 Algemene bepalingen Artikel 43 Uitvoeringsregels DEEL 4 FINANCIËLE INSTRUMENTERING Artikel 44 Acties op het gebied van financiële instrumentering DEEL 5 TECHNISCHE BIJSTAND Artikel 45 Technische bijstand op initiatief van de Commissie Artikel 46 Technische bijstand van de lidstaten TITEL IV DOELTREFFENDHEID HOOFDSTUK I EVALUATIE Artikel 47 Algemene bepalingen Artikel 48 Verantwoordelijkheid van de lidstaten Artikel 49 Verantwoordelijkheden van de Commissie HOOFDSTUK II RESERVES Artikel 50 Nationale prestatiereserve Artikel 51 Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven TITEL V FINANCIËLE BIJDRAGE UIT DE FONDSEN HOOFDSTUK I BIJDRAGE UIT DE FONDSEN Artikel 52 Differentiëring van de bijdragepercentages Artikel 53 Bijdrage uit de fondsen Artikel 54 Overige bepalingen HOOFDSTUK II INKOMSTENGENERERENDE PROJECTEN Artikel 55 Inkomstengenererende projecten HOOFDSTUK III SUBSIDIABILITEIT VAN DE UITGAVEN Artikel 56 Subsidiabiliteit van de uitgaven HOOFDSTUK IV DUURZAAMHEID VAN DE CONCRETE ACTIES Artikel 57 Duurzaamheid van de concrete acties TITEL VI BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE HOOFDSTUK I BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN Artikel 58 Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen Artikel 59 Aanwijzing van autoriteiten Artikel 60 Functies van de managementautoriteit Artikel 61 Functies van de certificeringsautoriteit Artikel 62 Functies van de auditautoriteit HOOFDSTUK II TOEZICHT Artikel 63 Comité van toezicht Artikel 64 Samenstelling3 Artikel 65 Taken Artikel 66 Nadere voorschriften voor het toezicht Artikel 67 Jaarverslag en eindverslag over de uitvoering Artikel 68 Jaarlijks onderzoek van de programma's HOOFDSTUK III VOORLICHTING EN PUBLICITEIT Artikel 69 Voorlichting en publiciteit HOOFDSTUK IV VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN EN VAN DE COMMISSIE DEEL 1 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN Artikel 70 Beheer en controle0 Artikel 71 Instelling van beheers- en controlesystemen DEEL 2 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE COMMISSIE Artikel 72 Verantwoordelijkheden van de Commissie Artikel 73 Samenwerking met de auditautoriteiten van de lidstaten DEEL 3 EVENREDIGHEID IN DE CONTROLE VAN OPERATIONELE PROGRAMMA'S Artikel 74 Proportionele controleregelingen TITEL VII FINANCIEEL BEHEER HOOFDSTUK I FINANCIEEL BEHEER DEEL 1 VASTLEGGINGEN Artikel 75 Vastleggingen DEEL 2 GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BETALINGEN Artikel 76 Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen Artikel 77 Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de berekening van de
tussentijdse betalingen en de saldobetalingen Artikel 78 Uitgavenstaat Artikel 79 Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen Artikel 80 Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden Artikel 81 Gebruik van de euro DEEL 3 VOORFINANCIERING Artikel 82 Betaling Artikel 83 Rente Artikel 84 Goedkeuring van de rekeningen DEEL 4 TUSSENTIJDSE BETALINGEN Artikel 85 Tussentijdse betalingen Artikel 86 Ontvankelijkheid van de betalingsaanvragen Artikel 87 Termijn voor de indiening van de betalingsaanvragen en voor de
betalingen DEEL 5 AFSLUITING VAN HET PROGRAMMA EN BETALING VAN HET EINDSALDO Artikel 88 Gedeeltelijke afsluiting Artikel 89 Voorwaarden voor de betaling van het eindsaldo Artikel 90 Beschikbaarheid van documenten DEEL 6 UITSTEL EN SCHORSING VAN BETALINGEN Artikel 91 Uitstel van betaling Artikel 92 Schorsing van betalingen DEEL 7 AMBTSHALVE TE VERRICHTEN DOORHALING Artikel 93 Beginselen6 Artikel 94 Schorsingstermijn voor grote projecten en steunregelingen Artikel 95 Schorsingstermijn voor gerechtelijke procedures en administratief
beroep Artikel 96 Uitzonderingen op de ambtshalve te verrichten doorhaling Artikel 97 Procedure HOOFDSTUK II FINANCIËLE CORRECTIES DEEL 1 FINANCIËLE CORRECTIES DOOR DE LIDSTATEN Artikel 98 Financiële correcties door de lidstaten DEEL 2 FINANCIËLE CORRECTIES DOOR DE COMMISSIE Artikel 99 Criteria voor de correcties Artikel 100 Procedure Artikel 101 Verplichtingen van de lidstaten Artikel 102 Terugbetaling TITEL VIII COMITÉS HOOFDSTUK I COÖRDINATIECOMITÉ VAN DE FONDSEN Artikel 103 Comité en procedures HOOFDSTUK II COMITÉ UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 147 VAN HET VERDRAG Artikel 104 Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag TITEL IX SLOTBEPALINGEN Artikel 105 Overgangsbepalingen Artikel 106 Herzieningsclausule Artikel 107 Intrekking Artikel 108 Inwerkingtreding BIJLAGE I Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2007-2013 BIJLAGE II Financieel kader BIJLAGE III Voor de medefinancieringspercentages geldende maxima BIJLAGE IV Uitgavencategorieën TITEL I DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING HOOFDSTUK I Toepassingsgebied en definities Artikel 1 Toepassingsgebied Bij deze verordening worden de algemene bepalingen vastgesteld met betrekking
tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal
Fonds (ESF) (hierna de "structuurfondsen" genoemd) en het Cohesiefonds,
onverminderd de specifieke bepalingen die in de Verordeningen (EG) nr.
1080/2006, (EG) nr. 1081/2006 en (EG) nr. 1084/2006 zijn vastgesteld. Bij deze verordening worden de doelstellingen vastgesteld waartoe de
structuurfondsen en het Cohesiefonds (hierna de "fondsen" genoemd) moeten
bijdragen, de criteria waaraan de lidstaten en de regio's moeten voldoen om voor
bijstand uit deze fondsen in aanmerking te komen, de beschikbare financiële
middelen en de criteria voor de toewijzing daarvan. Bij deze verordening wordt het kader voor het cohesiebeleid vastgesteld, met
inbegrip van de methode voor de vaststelling van de strategische richtsnoeren
van de Gemeenschap inzake cohesie, het nationale strategische referentiekader en
het verloop van het onderzoek op communautair niveau. Te dien einde worden bij deze verordening de op een verdeling van de
verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie gebaseerde beginselen
en bepalingen betreffende het partnerschap, de programmering, de evaluatie, het
beheer, met inbegrip van het financiële beheer, het toezicht en de controle
vastgesteld. Artikel 2 Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. "operationeel programma": het document dat door een lidstaat is ingediend
en door de Commissie is goedgekeurd, waarin een ontwikkelingsstrategie wordt
uiteengezet die gebaseerd is op een coherent geheel van prioriteiten, en voor de
realisatie waarvan een beroep wordt gedaan op bijstand uit een fonds, of, in het
geval van de convergentiedoelstelling, uit het Cohesiefonds en het EFRO; 2. "prioritaire as": een van de prioriteiten van de in een operationeel
programma uiteengezette strategie, die bestaat uit een groep concrete acties die
met elkaar verband houden en specifieke, meetbare doelstellingen hebben; 3. "concrete actie": een project dat, of een groep projecten die door de
managementautoriteit van het betrokken operationele programma of onder haar
verantwoordelijkheid volgens de door het Comité van toezicht vastgestelde
criteria is gekozen en dat/die door een of meer begunstigden ten uitvoer wordt
gelegd ter verwezenlijking van de doelstellingen van het prioritaire as
waaronder het project of de groep projecten valt; 4. "begunstigde": een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de
privésector die belast is met het initiatief nemen tot of het initiatief nemen
tot en de tenuitvoerlegging van concrete acties. In het kader van de
steunmaatregelen als bedoeld in artikel 87 van het Verdrag zijn begunstigden
overheids- of privébedrijven die een afzonderlijk project uitvoeren en
staatssteun ontvangen; 5. "publieke uitgaven": elke overheidsbijdrage aan de financiering van
concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat of van een
regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en verband
houdt met de structuurfondsen en het Cohesiefonds, alsmede elke soortgelijke
uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is
uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of
meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen
overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31
maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van
overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten [14], wordt beschouwd
als een soortgelijke uitgave; 6. "bemiddelende instantie": elke publiekrechtelijke of privaatrechtelijke
instantie of dienst die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheers-
of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken
verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren; 7. "onregelmatigheid": elke inbreuk op een bepaling van het Gemeenschapsrecht
als gevolg van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer waarbij de
algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door een onverschuldigde
uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld. HOOFDSTUK II Doelstellingen en taken Artikel 3 Doelstellingen 1. Het optreden van de Gemeenschap op grond van artikel 158 van het Verdrag
is erop gericht de economische en sociale samenhang van de uitgebreide Unie te
versterken om de harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de
Gemeenschap te bevorderen. Voor dit optreden wordt bijstand verleend uit de
fondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande
financieringsinstrumenten. Doel van dit optreden is het hoofd te bieden aan
uitdagingen die samenhangen met de economische, sociale en territoriale
ongelijkheden die zich vooral in landen en regio's met een
ontwikkelingsachterstand voordoen, en in verband met de economische en sociale
herstructurering, aan de veroudering van de bevolking. Het optreden in het kader van de fondsen geeft, op nationaal en regionaal
niveau, vorm aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten gunste van een duurzame
ontwikkeling doordat de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid,
de sociale insluiting en de milieubescherming en -kwaliteit worden
bevorderd. 2. In dit verband dragen het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, de Europese
Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten van de
Gemeenschap elk op passende wijze bij tot de verwezenlijking van de volgende
drie doelstellingen: a) de convergentiedoelstelling, waarmee wordt beoogd de convergentie van de
minst ontwikkelde lidstaten en regio's te versnellen door de verbetering van de
voorwaarden voor groei en werkgelegenheid via de toename en kwalitatieve
verbetering van de investeringen in fysiek en menselijk kapitaal, de
ontwikkeling van de innovatie en van de kennismaatschappij, het vermogen zich
aan economische en sociale veranderingen aan te passen, milieubescherming en
-verbetering en bestuurlijke efficiëntie. Deze doelstelling vormt de prioriteit
van de fondsen; b) de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid", die
geldt voor andere dan de minst ontwikkelde regio's en waarmee wordt beoogd het
concurrentievermogen en de aantrekkingskracht van de regio's alsmede de
werkgelegenheid te vergroten door op economische en sociale veranderingen,
inclusief die welke met de vrijmaking van de handel verband houden, te
anticiperen via innovatie en de bevordering van de kennismaatschappij,
ondernemerschap, milieubescherming en -verbetering, de verbetering van de
toegankelijkheid, het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven, en de
ontwikkeling van inclusieve arbeidsmarkten; en c) de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", waarmee wordt beoogd
de grensoverschrijdende samenwerking te intensiveren door gezamenlijke lokale en
regionale initiatieven, de transnationale samenwerking te intensiveren door met
de prioriteiten van de Gemeenschap verband houdende acties die bevorderlijk zijn
voor de geïntegreerde territoriale ontwikkeling, en de interregionale
samenwerking en de uitwisseling van ervaringen op het passende territoriale
niveau te intensiveren. 3. Bij de bijstandsverlening uit de fondsen in het kader van de drie in lid 2
vermelde doelstellingen wordt, in overeenstemming met de aard van de fondsen,
rekening gehouden, enerzijds, met de specifieke economische en sociale kenmerken
en, anderzijds, met de specifieke territoriale kenmerken. Met de bijstand wordt
op passende wijze ondersteuning geboden voor duurzame stedelijke ontwikkeling,
met name als onderdeel van de regionale ontwikkeling, en, via economische
diversifiëring, voor de vernieuwing van plattelandsgebieden en van gebieden die
afhankelijk zijn van de visserij. Voorts wordt bijstand verleend voor de
gebieden die te kampen hebben met geografische of natuurlijke handicaps waardoor
de ontwikkelingsproblemen nog groter worden, met name in de ultraperifere
regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag en voor de zeer
dunbevolkte noordelijke gebieden, sommige eilanden en eiland-lidstaten, en
berggebieden. Artikel 4 Instrumenten en taken 1. Elk fonds draagt volgens de specifieke voorschriften die erop van
toepassing zijn, bij tot de verwezenlijking van de drie in artikel 3, lid 2,
vermelde doelstellingen, en wel volgens de onderstaande taakverdeling: a) de convergentiedoelstelling: het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds; b) de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid": het
EFRO en het ESF; c) de doelstelling "Europese territoriale samenwerking": het EFRO. 2. Het Cohesiefonds treedt ook op in de regio's die niet in aanmerking komen
voor steun uit hoofde van de convergentiedoelstelling volgens de criteria van
artikel 5, lid 1, maar wel gelegen zijn in: a) een lidstaat die in aanmerking komt voor steun uit het Cohesiefonds
volgens de criteria van artikel 5, lid 2, of b) een lidstaat die in aanmerking komt voor steun uit het Cohesiefonds
volgens de criteria van artikel 8, lid 3. 3. De fondsen dragen bij tot de financiering van technische bijstand die
wordt verleend op initiatief van de lidstaten en de Commissie. HOOFDSTUK III Geografische subsidiabiliteit Artikel 5 Convergentie 1. Voor financiering uit de structuurfondsen in het kader van de
convergentiedoelstelling komen de regio's in aanmerking die behoren tot niveau
II van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de
statistiek (hierna "NUTS II" genoemd) in de zin van Verordening (EG) nr.
1059/2003, en een bruto binnenlands product (BBP) per inwoner hebben dat,
gemeten in koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire
gegevens voor de periode 2000-2002, lager is dan 75 % van het gemiddelde BBP van
de EU-25 voor dezelfde referentieperiode. 2. De lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds zijn
de lidstaten met een bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner, uitgedrukt in
koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire gegevens voor de
periode 2001-2003, dat lager is dan 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-25 en
die een programma hebben om te voldoen aan de in artikel 104 van het Verdrag
vervatte voorwaarden voor economische convergentie. 3. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de
Commissie de lijst vast van de regio's die voldoen aan de in de lid 1 van dit
artikel genoemde criteria, en van de lidstaten die voldoen aan de in lid 2 van
dit artikel genoemde criteria. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31
december 2013. De lijst van lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het
Cohesiefonds zal in 2010 worden herzien op basis van de door de Gemeenschap
opgestelde BBP-cijfers ten opzichte van het cijfer voor de EU-25. Artikel 6 Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid Voor financiering uit de structuurfondsen in het kader van de doelstelling
"Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" komen de regio's in
aanmerking die niet onder artikel 5, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 2,
vallen. Bij de voorlegging van het in artikel 27 bedoelde nationaal strategisch
referentiekader geeft elke betrokken lidstaat aan voor welke NUTS I-regio's of
NUTS II-regio's hij een programma voor financiering uit het EFRO zal
indienen. Artikel 7 Europese territoriale samenwerking 1. Voor de grensoverschrijdende samenwerking kan financiële bijstand worden
verleend aan de NUTS III-regio's van de Gemeenschap die zich langs interne
(ongeacht welke) en/of bepaalde externe landgrenzen bevinden, en aan alle NUTS
III-regio's van de Gemeenschap die zich langs maritieme grenzen bevinden en in
de regel ten hoogste 150 km van elkaar verwijderd zijn, rekening houdend met
mogelijke aanpassingen die nodig kunnen zijn om de coherentie en de continuïteit
van de samenwerkingsactie te garanderen. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie
volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure de lijst vast van de in
aanmerking komende regio's. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31
december 2013. 2. Voor de transnationale samenwerking stelt de Commissie, volgens de in
artikel 103, lid 2, bedoelde procedure, de lijst vast van de in aanmerking
komende transnationale gebieden, uitgesplitst per programma. Deze lijst geldt
van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013. 3. Voor de interregionale samenwerking, de samenwerkingsnetwerken en de
uitwisseling van ervaringen komt het hele grondgebied van de Gemeenschap in
aanmerking. Artikel 8 Overgangssteun 1. De NUTS II-regio's die voor steun in het kader van de
convergentiedoelstelling uit hoofde van artikel 5, lid 1, in aanmerking zouden
zijn gekomen indien de subsidiabiliteitsdrempel op 75 % van het gemiddelde BBP
van de EU-15 zou zijn gehandhaafd, doch niet langer in aanmerking komen omdat
hun nominaal BBP per inwoner meer zal bedragen dan 75 % van het gemiddelde BBP
van de EU-25, gemeten en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 1, komen, bij
wijze van specifieke overgangsmaatregel, in aanmerking voor financiering uit de
structuurfondsen uit hoofde van de convergentiedoelstelling. 2. De NUTS II-regio's die krachtens Verordening (EG) nr. 1260/1999 in 2006
volledig onder doelstelling 1 vallen en waarvan het nominale BBP, gemeten en
berekend overeenkomstig artikel 5, lid 1, 75 % van het gemiddelde BBP van de
EU-15 te boven zal gaan, komen, bij wijze van specifieke overgangsmaatregel, in
aanmerking voor financiering uit de structuurfondsen uit hoofde van de
doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid". Aangezien Cyprus op basis van de herziene cijfers voor de periode 1997-1999
in 2004-2006 in aanmerking had moeten komen voor doelstelling 1, zal Cyprus in
de periode 2007-2013 in aanmerking komen voor de overgangsfinanciering die voor
de in lid 1 bedoelde regio's geldt. 3. De lidstaten die in 2006 voor financiering uit het Cohesiefonds in
aanmerking komen en daarvoor in aanmerking zouden blijven komen indien de
subsidiabiliteitsdrempel op 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-15 zou zijn
gehandhaafd, doch niet langer in aanmerking komen omdat hun nominaal BNI per
inwoner meer zal bedragen dan 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-25, gemeten
en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 2, komen bij wijze van specifieke
overgangsmaatregel in aanmerking voor financiering uit het Cohesiefonds uit
hoofde van de convergentiedoelstelling. 4. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de
Commissie de lijst vast van de regio's die voldoen aan de in de leden 1 en 2
genoemde criteria, en van de lidstaten die voldoen aan de in lid 3 genoemde
criteria. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013. HOOFDSTUK IV Beginselen van de bijstandsverlening Artikel 9 Complementariteit, coherentie, coördinatie en conformiteit 1. De fondsen verlenen bijstand die een aanvulling vormt op nationale acties,
met inbegrip van regionale en plaatselijke acties, waarin de prioriteiten van de
Gemeenschap worden geïntegreerd. 2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand van de fondsen
coherent is met de activiteiten, beleidstakken en prioriteiten van de
Gemeenschap en complementair is met de andere financiële instrumenten van de
Gemeenschap. Deze coherentie en complementariteit wordt met name aangegeven in
de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, in het nationale
strategische referentiekader en in de operationele programma's. 3. De bijstand met cofinanciering uit de fondsen zal worden gericht op de
prioriteiten van de EU inzake bevordering van het concurrentievermogen en
schepping van werkgelegenheid, inclusief het bereiken van de doelstellingen van
de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) als
bedoeld in Besluit 2005/600/EG van de Raad [15]. Te dien einde zorgen de
Commissie en de lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, ervoor
dat 60 % van de uitgaven voor de convergentiedoelstelling en 75 % van de
uitgaven voor de doelstelling inzake regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid voor alle lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004
overeenkomstig de bovengenoemde prioriteiten worden vastgesteld. Deze op de
categorieën uitgaven in bijlage IV gebaseerde doelstellingen gelden als
gemiddelde tijdens de volledige programmeringsperiode. Teneinde te waarborgen dat met concrete nationale omstandigheden en met de in
het nationale hervormingsprogramma vastgestelde prioriteiten rekening wordt
gehouden, kunnen de Commissie en de betrokken lidstaten besluiten de lijst van
categorieën in bijlage IV op passende wijze aan te vullen. Alle betrokken lidstaten dragen bij tot de verwezenlijking van deze
doelstellingen. De lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, kunnen
besluiten deze bepalingen eigener beweging toe te passen. 4. Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden zorgen de Commissie en de
lidstaten voor de coördinatie tussen de bijstand uit de verschillende fondsen,
het ELFPO en het EVF en de bijdragen uit de EIB en de andere bestaande
financieringsinstrumenten. 5. De uit de fondsen gefinancierde concrete acties zijn in overeenstemming
met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten. Artikel 10 Programmering De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van een
systeem voor meerjarenprogrammering dat in verschillende stadia is
georganiseerd, met inbegrip van prioriteitenstelling, financiering en een
beheers- en controlesysteem. Artikel 11 Partnerschap 1. De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van nauwe
samenwerking, hierna partnerschap te noemen, tussen de Commissie en de lidstaat.
De lidstaat organiseert in voorkomend geval, overeenkomstig de huidige nationale
voorschriften en gebruiken, een partnerschap met autoriteiten en instanties
als: a) de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden; b) de economische en sociale partners; c) andere geschikte instanties die het maatschappelijk middenveld
vertegenwoordigen, milieupartners, niet-gouvernementele organisaties, en
instanties die tot taak hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te
bevorderen. Elke lidstaat wijst de meest representatieve partners op nationaal, regionaal
en plaatselijk niveau en op economisch, sociaal-maatschappelijk en milieugebied
en andere gebieden aan, hierna de "partners" genoemd, in overeenstemming met de
nationale voorschriften en gebruiken, waarbij hij er rekening mee houdt dat de
gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden bevorderd, en dat tot duurzame
ontwikkeling moet worden bijgedragen door integratie van de eisen betreffende
milieubescherming- en verbetering. 2. Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de
respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke
afzonderlijke categorie partners als bedoeld in lid 1. Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de uitvoering van,
het toezicht op en de evaluatie van de operationele programma's. De lidstaten
betrekken in voorkomend geval alle relevante partners, en met name de regio's,
bij de verschillende stadia van de programmering, met inachtneming van de voor
elk stadium vastgestelde termijn. 3. Elk jaar raadpleegt de Commissie de verenigingen die de economische en
sociale partners op Europees niveau vertegenwoordigen, over de
bijstandsverlening uit de fondsen. Artikel 12 Territoriaal niveau van bijstandverlening Voor de uitvoering van de in artikel 32 bedoelde operationele programma's
zijn de lidstaten verantwoordelijk, en wel op het passende territoriale niveau
en in overeenstemming met het institutionele stelsel dat specifiek is voor elke
lidstaat. Die verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze
verordening. Artikel 13 Evenredige bijstandsverlening 1. De financiële en administratieve middelen die door de Commissie en de
lidstaten worden aangewend ter uitvoering van de fondsen in verband met: a) het bepalen van de indicatoren als bedoeld in artikel 37, lid 1, onder
c), b) de in de artikelen 47 en 48 bedoelde evaluatie, c) de algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen als bedoeld in
artikel 58, onder e) en f), d) de in artikel 67 bedoelde rapportage, zijn evenredig met het totaalbedrag van de aan een operationeel programma
toegewezen uitgaven. 2. Voorts zijn in artikel 74 specifieke bepalingen opgenomen over
proportionele controleregelingen. Artikel 14 Gedeeld beheer 1. De aan de fondsen toegewezen begroting van de Unie wordt onder gedeeld
beheer door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 53,
lid 1, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25
juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene
begroting van de Europese Gemeenschappen [16], met uitzondering van de begroting
voor de in artikel 45 van deze verordening bedoelde technische bijstand. Het beginsel van goed financieel beheer is van toepassing overeenkomstig
artikel 48, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002. 2. De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de
algemene begroting van de Europese Gemeenschapen als volgt uit: a) zij controleert of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan
en goed functioneren overeenkomstig de artikelen 71, 72 en 73; b) zij stelt de betalingen volledig of gedeeltelijk uit of schorst de
betalingen volledig of gedeeltelijk overeenkomstig de artikelen 91 en 92 als de
nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren, en past
elke andere noodzakelijke financiële correctie toe volgens de procedures van de
artikelen 100 en 101; c) zij controleert de terugbetaling van als voorfinanciering uitgekeerde
bedragen en haalt ambtshalve vastleggingen door overeenkomstig de procedures van
artikel 82, lid 2, en de artikelen 93 tot en met artikel 97. Artikel 15 Additionaliteit 1. De bijdragen uit de structuurfondsen mogen niet in de plaats komen van de
structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven
van de lidstaten. 2. Voor de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, stellen de
Commissie en de lidstaat het peil van de structurele overheidsuitgaven of
daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven vast dat de lidstaat gedurende de
programmeringsperiode in alle betrokken regio's moet handhaven. Het uitgavenpeil van de lidstaten is opgenomen in het in artikel 28, lid 3,
bedoelde besluit van de Commissie inzake het nationaal strategisch
referentiekader. In de overeenkomstig de procedure van artikel 103, lid 3,
opgestelde methodologische nota van de Commissie worden richtsnoeren
verstrekt. 3. Als algemene regel is het in lid 2 bedoelde uitgavenpeil ten minste gelijk
aan het bedrag van de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in reële termen dat in de
voorgaande programmeringsperiode is bereikt. Voorts wordt het uitgavenpeil vastgesteld in het licht van de algemene
macro-economische omstandigheden waarin de financiering plaatsvindt en rekening
houdend met bepaalde specifieke of uitzonderlijke economische situaties, zoals
privatiseringen of een uitzonderlijk peil van de structurele overheidsuitgaven
of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de lidstaat tijdens de
vorige programmeringsperiode. 4. In samenwerking met elke lidstaat gaat de Commissie halverwege de looptijd
(in 2011) na of de additionaliteit voor de convergentiedoelstelling in acht is
genomen. Als onderdeel van deze toetsing halverwege kan de Commissie in overleg
met de lidstaat besluiten het vereiste peil van de structuuruitgaven te
wijzigen, indien de economische situatie in de betrokken lidstaat aanmerkelijk
verschilt van die op het tijdstip van de vaststelling van het peil van de
structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven als
bedoeld in lid 2. Het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie
wordt gewijzigd om rekening te houden met deze aanpassing. In samenwerking met elke lidstaat gaat de Commissie achteraf op 31 december
2016 na of de additionaliteit voor de convergentiedoelstelling in acht is
genomen. De lidstaat verstrekt de Commissie de informatie die nodig is om na te gaan
of de vooraf vastgestelde structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te
stellen structuuruitgaven worden gerespecteerd. Indien nodig wordt
gebruikgemaakt van statistische ramingstechnieken. De Commissie publiceert, per lidstaat, de resultaten van de toetsing van de
additionaliteit, inclusief de methodologie en de informatiebronnen, na de
afronding van elk van de drie toetsingsstadia. Artikel 16 Gelijkheid van vrouwen en mannen De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van vrouwen en
mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de
opeenvolgende fasen van de uitvoering van de fondsen. De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om discriminatie op
grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging,
handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen in de verschillende fasen
van de uitvoering van de fondsen, met name de toegang ertoe. Vooral de
toegangelijkheid voor personen met een handicap is één van de criteria die bij
de omschrijving van door de fondsen medegefinancierde acties in acht moeten
worden genomen en waarmee in de diverse fasen van uitvoering rekening moet
worden gehouden. Artikel 17 Duurzame ontwikkeling De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van duurzame
ontwikkeling en van de bevordering door de Gemeenschap van de in artikel 6 van
het Verdrag verankerde doelstelling inzake bescherming en verbetering van het
milieu. HOOFDSTUK V Financieel kader Artikel 18 Totale middelen 1. Voor vastlegging ten laste van de fondsen is voor de periode 2007 tot en
met 2013 een bedrag van 308041000000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2004,
beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage
I. Het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt met het oog op de programmering
en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese
Gemeenschappen met 2 % per jaar geïndexeerd. De begrotingsmiddelen worden zodanig over de in artikel 3, lid 2, omschreven
doelstellingen verdeeld dat de middelen vooral worden geconcentreerd op de
regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen. 2. De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat volgens
de in bijlage II beschreven criteria en methode en onverminderd de bepalingen
van de artikelen 23 en 24. 3. De in de punten 12 tot en met 30 van bijlage II genoemde bedragen zijn
begrepen in de in de artikelen 19, 20 en 21 genoemde bedragen en moeten
duidelijk in de programmeringsdocumenten worden vermeld. Artikel 19 Middelen voor de convergentiedoelstelling De totale middelen voor de convergentiedoelstelling bedragen 81,54 % van de
in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (dat wil zeggen in totaal 251163134221
EUR) en worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld: a) 70,51 % (dat wil zeggen in totaal 177083601004 EUR) voor de in artikel 5,
lid 1, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat
worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende
bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het
werkloosheidspercentage; b) 4,99 % (dat wil zeggen in totaal 12521289405 EUR) voor de in artikel 8,
lid 1, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen
per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in
aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en
het werkloosheidspercentage; c) 23,22 % (dat wil zeggen in totaal 58308243811 EUR) voor de in artikel 5,
lid 2, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat
worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de bevolking, de nationale
welvaart en de oppervlakte; d) 1,29 % (dat wil zeggen in totaal 3250000000 EUR) voor de in artikel 8, lid
3, bedoelde specifieke overgangssteun. Artikel 20 Middelen voor de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" De totale middelen voor de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" bedragen 15,95 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen
(dat wil zeggen in totaal 49127784318 EUR) en worden als volgt over de
verschillende onderdelen verdeeld: a) 78,86 % (dat wil zeggen in totaal 38742477688 EUR) voor de in artikel 6
bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden
berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende
bevolking, de regionale welvaart, het werkloosheidspercentage, de
tewerkstellingsgraad en de bevolkingsdichtheid; en b) 21,14 % (dat wil zeggen in totaal 10385306630 EUR) voor de in artikel 8,
lid 2, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen
per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in
aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en
het werkloosheidspercentage. Artikel 21 Middelen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" 1. De totale middelen voor de doelstelling "Europese territoriale
samenwerking" bedragen 2,52 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen
(zijnde 7750081461 EUR). Deze middelen, met uitsluiting van het in punt 22 van
bijlage II genoemde bedrag, worden als volgt over de verschillende onderdelen
verdeeld: a) 73,86 % (zijnde 5576358149 EUR) voor de financiering van de in artikel 7,
lid 1, bedoelde grensoverschrijdende samenwerking, waarbij de indicatieve
verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in
aanmerking komende bevolking, b) 20,95 % (zijnde 1581720322 EUR) voor de financiering van de in artikel 7,
lid 2, bedoelde transnationale samenwerking, waarbij de indicatieve verdelingen
per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in aanmerking
komende bevolking, c) 5,19 % (zijnde 392002991 EUR) voor de financiering van interregionale
samenwerking, de samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen als
bedoeld in artikel 7, lid 3. 2. De bijdrage van het EFRO aan de grensoverschrijdende programma's en de
zeebekkenprogramma's uit hoofde van het Europees Nabuurschaps- en
Partnerschapsinstrument en de grensoverschrijdende programma's uit hoofde van
het pretoetredingsinstrument voor bijstand overeenkomstig Verordening (EG) nr.
1085/2006, beloopt 813966000 EUR, gezien de opgaven van elke betrokken lidstaat
en wordt in mindering gebracht op hun bijdragen in lid 1, onder a). Deze
EFRO-bijdragen worden niet tussen de betrokken lidstaten herverdeeld. 3. De bijdrage van het EFRO aan elk grensoverschrijdend programma en elk
zeebekkenprogramma uit hoofde van de in lid 2 bedoelde instrumenten wordt
toegekend op voorwaarde dat de bijdrage uit deze instrumenten aan elk van deze
programma's ten minste equivalent is aan die uit het EFRO. Deze equivalente
bijdrage is echter begrensd tot een maximumbedrag van 465690000 EUR uit hoofde
van het Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en 243782000 EUR uit hoofde van
het Pretoetredingsinstrument voor bijstand. 4. De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in lid 2 genoemde
bijdrage van het EFRO, worden opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van
het onderdeel "grensoverschrijdende samenwerking" van de in lid 2 bedoelde
instrumenten, en zulks voor het eerst in begrotingsjaar 2007. 5. In 2008 en 2009 wordt de in lid 2 genoemde jaarlijkse bijdrage uit het
EFRO waarvoor uiterlijk op 30 juni aan de Commissie geen operationeel programma
is voorgelegd uit hoofde van de onderdelen "grensoverschrijdende samenwerking"
en "zeebekkens" van de in lid 2 bedoelde instrumenten, aan de betrokken lidstaat
ter beschikking gesteld voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde
grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de
buitengrenzen. Indien er op de limietdatum 30 juni 2010 nog steeds operationele programma's
uit hoofde van de onderdelen "grensoverschrijdende samenwerking" en "zeebekkens"
van de in lid 2 bedoelde instrumenten zijn die nog niet aan de Commissie zijn
voorgelegd, wordt de volledige in lid 2 genoemde bijdrage uit het EFRO voor de
resterende jaren tot 2013 ter beschikking gesteld van de betrokken lidstaten
voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde grensoverschrijdende
samenwerking, inclusief samenwerking inzake de buitengrenzen. 6. Indien de in lid 2 genoemde grensoverschrijdende programma's en
zeebekkenprogramma's na hun aanneming door de Commissie moeten worden stopgezet
omdat: a) het partnerland de financieringsovereenkomst niet heeft ondertekend tegen
het einde van het jaar volgend op het jaar waarin het programma is aangenomen;
of b) het programma niet kan worden uitgevoerd omdat zich tussen de deelnemende
landen problemen hebben voorgedaan; dan wordt de bijdrage van het EFRO in de zin van lid 2 ten belope van de nog
niet vastgelegde eerste tranche aan de betrokken lidstaten op hun verzoek ter
beschikking gesteld voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde
grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de
buitengrenzen. Artikel 22 Niet-overdraagbaarheid van de middelen De totale kredieten die per lidstaat voor elk van de doelstellingen van de
fondsen en de onderdelen daarvan zijn toegewezen, zijn onderling niet
overdraagbaar. In afwijking van de eerste alinea kan elke lidstaat voor de doelstelling
"Europese territoriale samenwerking" tot 15 % van de financiële toewijzing
overdragen van een van de in artikel 21, lid 1, onder a) en b), genoemde
onderdelen naar het andere. Artikel 23 Middelen voor de prestatiereserve 3,0 % van de in artikel 19, lid 1, onder a) en b), en in artikel 20 bedoelde
middelen kan overeenkomstig artikel 50 worden toegewezen. Artikel 24 Middelen voor technische bijstand 0,25 % van de in artikel 18, lid 1, bedoelde middelen gaat naar technische
bijstand op initiatief van de Commissie als gedefinieerd in artikel 45. TITEL II STRATEGISCHE AANPAK VAN DE COHESIE HOOFDSTUK I Communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie Artikel 25 Inhoud De Raad stelt op het niveau van de Gemeenschap beknopte strategische
richtsnoeren inzake economische, sociale en territoriale cohesie vast die een
indicatief kader vormen voor de bijstandsverlening van de fondsen, met
inachtneming van andere relevante communautaire beleidsgebieden. Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van de fondsen met
name uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap teneinde de harmonieuze,
evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap als bedoeld in artikel
3, lid 1, te bevorderen. Bij de opstelling van deze richtsnoeren wordt rekening gehouden met de
geïntegreerde richtsnoeren, bestaande uit de globale richtsnoeren voor het
economisch beleid en de werkgelegenheidsrichtsnoeren, die door de Raad worden
aangenomen volgens de procedures van de artikelen 99 en 128 van het Verdrag. Artikel 26 Vaststelling en evaluatie De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten de in artikel 25
van deze verordening bedoelde communautaire strategische richtsnoeren inzake
cohesie vast. Uiterlijk op 1 februari 2007 worden de communautaire strategische
richtsnoeren inzake cohesie vastgesteld volgens de procedure van artikel 161 van
het Verdrag. De communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie worden
bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie kunnen, indien
nodig, in nauwe samenwerking met de lidstaten volgens de procedure van de eerste
alinea aan een evaluatie halverwege worden onderworpen om rekening te houden met
belangrijke wijzigingen in de prioriteiten van de Gemeenschap. De evaluatie halverwege van de communautaire strategische richtsnoeren inzake
cohesie brengt voor de lidstaten geen verplichting met zich tot herziening van
de operationele programma's of van hun onderscheiden nationale strategische
referentiekaders. HOOFDSTUK II Nationaal strategisch referentiekader Artikel 27 Inhoud 1. De lidstaat dient een nationaal strategisch referentiekader in dat
garandeert dat de bijstand uit de fondsen coherent is met de communautaire
strategische richtsnoeren inzake cohesie, en waarin het verband wordt aangegeven
tussen de communautaire prioriteiten, enerzijds, en het nationale
hervormingsprogramma, anderzijds. 2. Elk nationaal strategisch referentiekader vormt een referentie-instrument
voor de voorbereiding van de programmering van de bijstand uit de fondsen. 3. Het nationale strategische referentiekader is van toepassing op de
convergentiedoelstelling en de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid". Indien een lidstaat daartoe besluit, kan het ook worden
toegepast op de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", onverminderd
de keuzes die de betrokken lidstaten in de toekomst maken. 4. Het nationale strategische referentiekader bevat de volgende
elementen: a) een analyse van de verschillen, de zwakke punten en het potentieel op het
gebied van ontwikkeling, met inachtneming van de trends in de Europese economie
en de wereldeconomie; b) de op basis van deze analyse gekozen strategie, met inbegrip van de
thematische en territoriale prioriteiten. In voorkomend geval omvatten deze
prioriteiten maatregelen met betrekking tot duurzame stedelijke ontwikkeling,
diversifiëring van de plattelandseconomieën en van de gebieden die van de
visserij leven; c) de lijst van de operationele programma's voor de doelstellingen
"Convergentie" en "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid"; d) een beschrijving van de manier waarop de uitgaven met het oog op het
bereiken van de doelstellingen "Convergentie" en "Regionaal concurrentievermogen
en werkgelegenheid" bijdragen tot de prioriteiten van de EU inzake bevordering
van het concurrentievermogen en schepping van werkgelegenheid, inclusief het
bereiken van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en
werkgelegenheid (2005-2008), zoals bepaald in artikel 9, lid 3; e) de indicatieve jaarlijkse toewijzing uit elk fonds per programma; f) uitsluitend voor de regio's van de convergentiedoelstelling: i) de geplande activiteiten voor de versterking van de bestuursefficiëntie
van de lidstaat; ii) het bedrag van de totale jaarlijkse kredieten die worden verstrekt uit
het ELFPO en het EVF; iii) de gegevens die nodig zijn voor de voorafgaande verifiëring van de
inachtneming van het in artikel 15 bedoelde additionaliteitsbeginsel; g) voor de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking
komen uit hoofde van artikel 5, lid 2, en artikel 8, lid 3: informatie over de
mechanismen waarmee de coördinatie tussen de operationele programma's onderling
en tussen deze programma's en het ELFPO, het EVF en, in voorkomend geval, de
bijdragen van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten wordt
gegarandeerd. 5. Daarnaast kan het nationale strategische referentiekader, waar passend, de
volgende elementen bevatten: a) de procedure voor de coördinatie tussen het communautair cohesiebeleid en
de desbetreffende nationale, sectorale en regionale beleidsgebieden van de
betrokken lidstaat; b) voor andere lidstaten dan die bedoeld in lid 4, onder g): informatie over
de mechanismen waarmee de coördinatie tussen de operationele programma's zelf en
tussen die en het ELFPO, het EVF en de bijdragen van de EIB en de andere
bestaande financieringsinstrumenten wordt gegarandeerd. 6. Bij de in het nationale strategische referentiekader opgenomen gegevens
wordt rekening gehouden met de specifieke institutionele regelingen van de
lidstaat. Artikel 28 Opstelling en goedkeuring 1. De lidstaat stelt zijn nationale strategische referentiekader op na
raadpleging van de relevante partners, zoals bepaald in artikel 11, op de wijze
die hij het meest passend acht en in overeenstemming met zijn institutionele
inrichting. Het nationale referentiekader heeft betrekking op de periode van 1
januari 2007 tot en met 31 december 2013. De lidstaat stelt zijn nationale strategische referentiekader op in overleg
met de Commissie ter waarborging van een gemeenschappelijke aanpak. 2. Elke lidstaat zendt zijn nationale strategische referentiekader binnen
vijf maanden na de aanneming van de communautaire strategische richtsnoeren
inzake cohesie toe aan de Commissie. De Commissie neemt binnen drie maanden na
ontvangst van het kader nota van de nationale strategie en de prioritaire
thema's die voor bijstandsverlening uit de fondsen zijn gekozen en formuleert,
in voorkomend geval, opmerkingen. De lidstaat kan terzelfder tijd het nationale strategische referentiekader en
de in artikel 32 bedoelde operationele programma's indienen. 3. Vóór of bij de vaststelling van de in artikel 32, lid 5, bedoelde
operationele programma's neemt de Commissie na overleg met de lidstaat een
besluit met betrekking tot: a) de lijst van operationele programma's bedoeld in artikel 27, lid 4, onder
c); b) de indicatieve jaarlijkse toewijzing uit elk fonds per programma bedoeld
in artikel 27, lid 4, onder e); c) alleen voor de convergentiedoelstelling, het uitgavenpeil dat de garantie
biedt dat het in artikel 15 bedoelde additionaliteitsbeginsel in acht wordt
genomen, alsmede de activiteiten die zijn gepland om de bestuursefficiëntie
bedoeld in artikel 27, lid 4, onder f), i), te versterken. HOOFDSTUK III Strategische follow-up Artikel 29 Strategische rapportage door de lidstaten 1. Voor het eerst in 2007 neemt elke lidstaat in zijn jaarlijks verslag over
de uitvoering van het nationale hervormingsprogramma een beknopt hoofdstuk op
betreffende de bijdrage die de uit de fondsen medegefinancierde operationele
programma's leveren tot de uitvoering van het nationale
hervormingsprogramma. 2. Uiterlijk eind 2009 en 2012 dienen de lidstaten een beknopt verslag in met
informatie over de bijdrage die door de uit de fondsen medegefinancierde
operationele programma's wordt geleverd: a) tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid zoals
dat door het Verdrag is vastgesteld, b) tot de uitvoering van de taken van de fondsen zoals beschreven in deze
verordening, en c) tot de uitvoering van de prioriteiten die meer in detail zijn uiteengezet
in de in artikel 25 genoemde communautaire strategische richtsnoeren inzake
cohesie, en nader worden omschreven in de prioriteiten die in het in artikel 27
bedoelde nationale strategische referentiekader zijn vastgesteld, d) tot het bereiken van de doelstelling inzake de bevordering van
concurrentievermogen en het scheppen van banen, en tot de werkzaamheden met het
oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de geïntegreerde
richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), zoals bepaald in artikel
9, lid 3. 3. De lidstaten stellen de inhoud van het in lid 2 bedoelde verslag vast, met
het oog op het bepalen van: a) de sociaal-economische situatie en trends; b) de verwezenlijkingen, uitdagingen en toekomstperspectieven in verband met
de uitvoering van de overeengekomen strategie; en c) voorbeelden van goede werkwijzen. 4. De verwijzingen naar het nationale hervormingsprogramma in dit artikel
hebben betrekking op de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid
(2005-2008) en zijn gelijkelijk van toepassing op alle vergelijkbare
richtsnoeren waartoe de Europese Raad heeft besloten. Artikel 30 Strategische rapportage door de Europese Commissie en gedachtewisseling over
het cohesiebeleid 1. Voor het eerst in 2008 neemt de Commissie in haar jaarlijkse
voortgangsverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad een
hoofdstuk op met een samenvatting van de in artikel 29, lid 1, bedoelde
verslagen van de lidstaten, met name de vooruitgang bij de verwezenlijking van
de EU-prioriteiten inzake het bevorderen van het concurrentievermogen en het
scheppen van banen, inclusief het bereiken van de doelstellingen van de
geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), als
bedoeld in artikel 9, lid 3. 2. In 2010 en 2013 dient de Commissie uiterlijk op 1 april een strategisch
verslag in met een samenvatting van de in artikel 29, lid 2, bedoelde verslagen
van de lidstaten. Het zal, in voorkomend geval, worden opgenomen als een
specifieke afdeling van het in artikel 159 van het Verdrag bedoelde verslag. 3. De Raad zal zich zo spoedig mogelijk na publicatie over het in lid 2
genoemde strategisch verslag buigen. Het wordt aan het Europees Parlement, het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden
met het verzoek het te bespreken. Artikel 31 Cohesieverslag 1. Het in artikel 159 van het Verdrag bedoelde verslag van de Commissie bevat
met name: a) een balans van de vooruitgang op het gebied van de economische en sociale
samenhang, inclusief de sociaal-economische situatie en ontwikkeling van de
regio's, en de integratie van de communautaire prioriteiten; b) een balans van de rol van de fondsen, de EIB en de andere
financieringsinstrumenten, en het effect van andere communautaire en nationale
beleidstakken op de gemaakte vorderingen. 2. Het verslag bevat ook, indien nodig, a) eventuele voorstellen voor communautaire acties en beleidsmaatregelen die
dienen te worden aangenomen om de economische en sociale samenhang te
versterken; b) de eventueel in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie
aan te brengen aanpassingen die nodig zijn om de veranderingen in het
communautaire beleid te weerspiegelen. TITEL III PROGRAMMERING HOOFDSTUK I Algemene bepalingen inzake de structuurfondsen en het Cohesiefonds Artikel 32 Opstelling en goedkeuring van operationele programma's 1. Het optreden van de fondsen in de lidstaten verloopt via operationele
programma's die passen in het nationale strategische referentiekader. Elk
operationeel programma heeft betrekking op een periode tussen 1 januari 2007 en
31 december 2013. Een operationeel programma heeft slechts betrekking op een van
de drie in artikel 3 bedoelde doelstellingen, tenzij de Commissie en de lidstaat
daarover anders beslissen. 2. Elk operationeel programma wordt opgesteld door de lidstaat of een door de
lidstaat aangewezen instantie, in samenwerking met de in artikel 11 bedoelde
partners. 3. Zo spoedig mogelijk, en uiterlijk vijf maanden na de aanneming van de
communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie bedoeld in artikel 26,
dient de lidstaat bij de Commissie een voorstel voor een operationeel programma
in dat alle in artikel 37 bedoelde onderdelen bevat. 4. De Commissie beoordeelt het voorgestelde operationele programma om na te
gaan of het bijdraagt tot de doelstellingen en de prioriteiten van het nationale
strategische referentiekader en tot de communautaire strategische richtsnoeren
inzake cohesie. Indien de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van het
operationele programma van oordeel is dat een operationeel programma niet
bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het nationale
strategische referentiekader en de communautaire strategische richtsnoeren
inzake cohesie, kan zij de lidstaat verzoeken haar alle nodige aanvullende
informatie ter beschikking te stellen en in voorkomend geval het voorgestelde
programma dienovereenkomstig te herzien. 5. De Commissie keurt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk vier maanden na de
formele indiening ervan door de lidstaat, doch evenwel niet vóór 1 januari 2007,
elk operationeel programma goed. Artikel 33 Herziening van operationele programma's 1. Op initiatief van de lidstaat of van de Commissie in overeenstemming met
de betrokken lidstaat kunnen operationele programma's opnieuw worden onderzocht
en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode
worden herzien in een of meer van de volgende gevallen: a) ingeval zich aanzienlijke sociaal-economische wijzigingen hebben
voorgedaan, b) om meer of op een andere wijze rekening te houden met belangrijke
wijzigingen in de communautaire, nationale of regionale prioriteiten, c) in het licht van de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluatie, of d) wegens moeilijkheden bij de uitvoering. Zonodig worden de operationele programma's herzien na de toewijzing van de in
de artikelen 50 en 51 bedoelde reserves. 2. Als een lidstaat formeel een verzoek tot herziening van een operationeel
programma indient, neemt de Commissie daarover zo spoedig mogelijk en uiterlijk
drie maanden nadat het verzoek door de lidstaat formeel is ingediend, een
besluit. 3. Herziening van de operationele programma's kan geschieden zonder
herziening van het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie. Artikel 34 Specifiek karakter van de fondsen 1. Onverminderd lid 3 worden operationele programma's uit slechts één fonds
gefinancierd. 2. Onverminderd de afwijkende bepalingen in de specifieke verordeningen
betreffende de fondsen, kunnen uit het EFRO en het ESF, op aanvullende wijze en
voor ten hoogste 10 % van de communautaire financiering per prioriteit van een
operationeel programma, maatregelen worden gefinancierd die binnen het
toepassingsgebied van de bijstandsverlening van het andere fonds vallen, op
voorwaarde dat zij noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de concrete
actie en er rechtstreeks verband mee houden. 3. In de lidstaten die bijstand uit het Cohesiefonds ontvangen, verlenen het
EFRO en het Cohesiefonds gezamenlijk bijstand voor de operationele programma's
voor vervoersinfrastructuur en milieu, inclusief voor grote projecten als
bedoeld in artikel 39. Artikel 35 Geografisch toepassingsgebied 1. De operationele programma's die in het kader van de
convergentiedoelstelling worden ingediend, worden opgesteld op het passende
geografische niveau, en minstens op het regionale niveau NUTS II. De operationele programma's die in het kader van de convergentiedoelstelling
worden ingediend en waaraan het Cohesiefonds bijdraagt, worden op nationaal
niveau opgesteld. 2. De operationele programma's die in het kader van de doelstelling
"Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" worden ingediend, worden
voor regio's die in aanmerking komen voor financiering uit het EFRO, opgesteld
op de regionale niveaus NUTS I of NUTS II volgens de eigen institutionele
inrichting van de lidstaat, tenzij de Commissie en de lidstaat daarover anders
beslissen. Als de operationele programma's uit het ESF worden gefinancierd,
worden zij door de lidstaat op het passende niveau opgesteld. 3. De operationele programma's die in het kader van de doelstelling "Europese
territoriale samenwerking" voor grensoverschrijdende samenwerking worden
ingediend, worden in de regel opgesteld per grens of groep grenzen in een
passende groepering op het niveau NUTS III, met inbegrip van enclaves. De
operationele programma's die in het kader van de doelstelling "Europese
territoriale samenwerking" voor transnationale samenwerking worden ingediend,
worden opgesteld op het niveau van de zones voor transnationale samenwerking. De
programma's voor interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen
hebben betrekking op het gehele grondgebied van de Gemeenschap. Artikel 36 Deelname van de Europese Investeringsbank en het Europees
Investeringsfonds 1. De EIB en het EIF kunnen overeenkomstig hun statuten deelnemen aan de
programmering van de bijstandsverlening uit de fondsen. 2. De EIB en het EIF kunnen op verzoek van de lidstaten deelnemen aan de
opstelling van de nationale strategische referentiekaders en de operationele
programma's, en aan activiteiten in verband met de voorbereiding van projecten,
met name grote projecten, financieringsregelingen en publiek-private
partnerschappen. In overleg met de EIB en het EIF kan de lidstaat de toegekende
leningen concentreren op één of meer prioriteiten van een operationeel
programma, met name op het gebied van innovatie en kenniseconomie, menselijk
kapitaal, het milieu en projecten voor basisinfrastructuur. 3. De Commissie kan de EIB en het EIF raadplegen voordat zij het in artikel
28, lid 3, bedoelde besluit en de operationele programma's goedkeurt. Die
raadpleging heeft met name betrekking op de operationele programma's die een
indicatieve lijst van grote projecten bevatten of op programma's die, gezien de
aard van hun prioriteiten, leningen of andere vormen van marktfinanciering
kunnen aantrekken. 4. De Commissie kan, als zij dit nuttig acht voor de beoordeling van grote
projecten, de EIB verzoeken de technische kwaliteit en de economische en
financiële levensvatbaarheid van die projecten te onderzoeken, met name wat
betreft de toe te passen of te ontwikkelen financiële instrumenten. 5. Voor de uitvoering van dit artikel kan de Commissie een subsidie toekennen
aan het EIB of het EIF. HOOFDSTUK II Inhoud van de programmering Deel 1 Operationele programma's Artikel 37 Operationele programma's voor de Convergentiedoelstelling en voor de
doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" 1. Operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en voor de
doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" bevatten: a) een analyse van de situatie van het subsidiabele gebied of de subsidiabele
sector wat de sterke en de zwakke punten betreft, en de strategie die op basis
daarvan is gekozen; b) de motivering van de gekozen prioriteiten in het licht van de
communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, het nationale
strategische referentiekader, alsmede de resultaten die blijkens de in artikel
48 bedoelde voorafgaande evaluatie mogen worden verwacht; c) gegevens over de prioritaire assen en de bijbehorende specifieke doelen.
Deze doelstellingen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal
indicatoren voor de output en de resultaten, waarbij rekening wordt gehouden met
het evenredigheidsbeginsel. De indicatoren moeten het mogelijk maken de
vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie te meten, alsmede de
doeltreffendheid van de doelstellingen waarmee de prioritaire assen worden
uitgevoerd; d) ter informatie een indicatieve uitsplitsing per categorie van het
geprogrammeerde gebruik van de bijdragen uit de fondsen aan het operationele
programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen van deze verordening die de
Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure heeft
vastgesteld; e) een financieringsplan met twee tabellen: i) een eerste tabel waarin het voor de bijdrage uit elk fonds beoogde
totaalbedrag overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54 per jaar wordt
uitgesplitst. In het financieringsplan wordt afzonderlijk aangegeven welke
kredieten binnen de totale jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen worden
uitgetrokken voor regio's die overgangssteun ontvangen. De per jaar geplande
bijdrage uit de fondsen moet verenigbaar zijn met het geldende financiële kader,
rekening houdend met de in punt 6 van bijlage II vastgestelde degressieve
ontwikkeling van de kredieten, ii) een tweede tabel waarin voor de gehele programmeringsperiode, zowel voor
het operationele programma als voor elk prioritair as, het bedrag van de totale
financiële bijdrage van de Gemeenschap en van de daartegenover te stellen
nationale bijdragen wordt aangegeven, alsmede het percentage dat uit de fondsen
wordt bijgedragen. Indien de nationale bijdrage overeenkomstig artikel 53 uit
publieke en private uitgaven bestaat, bevat de tabel een indicatieve
uitsplitsing van de publieke en de private uitgaven. Indien de nationale
bijdrage overeenkomstig artikel 53 uit publieke uitgaven bestaat, bevat de tabel
het bedrag van de nationale publieke bijdrage. Ter informatie moet ook de
bijdrage uit de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten worden
vermeld; f) waar relevant gegevens over de complementariteit met de maatregelen die
worden gefinancierd uit het ELFPO en met die welke worden gefinancierd uit het
EVF; g) de regelingen voor de tenuitvoerlegging van het operationele programma,
die omvatten: i) de aanwijzing door de lidstaat van alle in artikel 59 genoemde instanties
of, als de lidstaat de in artikel 74 omschreven mogelijkheid toepast, de
aanwijzing van andere instanties en de vaststelling van andere procedures
overeenkomstig artikel 74, ii) een beschrijving van de toezicht- en evaluatiesystemen, iii) inlichtingen over de instantie die bevoegd is voor het ontvangen van de
door de Commissie verrichte betalingen, en een of meer instanties die
verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de betalingen aan de
begunstigden, iv) een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de
overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze
geldstromen te waarborgen, v) de elementen gericht op publiciteit en voorlichting omtrent het
operationele programma als bedoeld in artikel 69, vi) een beschrijving van de tussen de Commissie en de lidstaat overeengekomen
procedures voor de uitwisseling van computergegevens om te kunnen voldoen aan de
in deze verordening gestelde eisen met betrekking tot de betaling, het toezicht
en de evaluatie; h) een indicatieve lijst van de grote projecten in de zin van artikel 39 die
in de programmeringsperiode ter goedkeuring aan de Commissie zullen worden
voorgelegd. 2. De operationele programma's voor vervoersinfrastructuur en milieu die
gezamenlijk uit het EFRO en het Cohesiefonds worden gefinancierd, bevatten een
prioritair as van elk fonds en worden gefinancierd via een specifieke
vastlegging per Fonds. 3. Onverminderd artikel 5, laatste alinea, van Verordening (EG) nr. 1080/2006
wordt in elk operationeel programma in het kader van de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid" een verantwoording gegeven voor de
thematische, geografische en financiële concentratie op de prioriteiten die zijn
vastgesteld in respectievelijk artikel 5 van die verordening en artikel 4 van
Verordening (EG) nr. 1081/2006. 4. Daarnaast bevatten de uit het EFRO gefinancierde operationele programma's
voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid": a) in voorkomend geval, gegevens over de aanpak van duurzame stedelijke
ontwikkeling; b) een specifiek prioritair as voor de maatregelen die worden gefinancierd
uit de in punt 20 van bijlage II bedoelde extra toewijzing, in operationele
programma's voor bijstandsverlening aan de ultraperifere regio's. 5. Operationele programma's waarop een of meer van de in de aanvullende
bepaling van bijlage II bedoelde specifieke toewijzingen betrekking hebben,
moeten informatie bevatten over de procedures die moeten worden gevolgd bij de
toewijzing van en het toezicht op deze specifieke toewijzingen. 6. Op initiatief van de lidstaat kunnen de uit het EFRO gefinancierde
operationele programma's, wat de convergentiedoelstelling en de doelstelling
"Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" betreft, ook de volgende
elementen bevatten: a) de lijst van de steden die gekozen zijn voor de aanpak van de
stadsproblematiek en de procedures voor subdelegatie aan de stedelijke
autoriteiten, eventueel via een globale subsidie; b) acties voor interregionale samenwerking met ten minste één regio of
plaatselijke overheden van een andere lidstaat per regionaal programma. 7. Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen de operationele programma's
van het ESF, wat de convergentiedoelstelling en de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid" betreft, ook een horizontale aanpak of
een specifieke prioriteit voor interregionale en transnationale acties bevatten
waarbij de nationale, regionale of lokale autoriteiten van ten minste één andere
lidstaat betrokken zijn. Artikel 38 Operationele programma's voor de doelstelling "Europese territoriale
samenwerking" Voor de operationele programma's in het kader van de doelstelling "Europese
territoriale samenwerking" worden specifieke voorschriften voor operationele
programma's vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1080/2006. Deel 2 Grote projecten Artikel 39 Inhoud Binnen een operationeel programma kunnen het EFRO en het Cohesiefonds
uitgaven financieren in verband met een concrete actie die bestaat uit een
geheel van werkzaamheden, activiteiten of diensten dat bedoeld is om op zichzelf
een ondeelbare functie van nauwkeurig omschreven economische en technische aard
te vervullen, dat op duidelijk omschreven doelstellingen is gericht en waarvoor
de totale kosten hoger zijn dan 25 miljoen EUR voor milieuprojecten of hoger dan
50 miljoen EUR voor projecten op andere gebieden (hierna te noemen: "grote
projecten"). Artikel 40 Aan de Commissie te verstrekken gegevens De lidstaat of de managementautoriteit verstrekt de Commissie de volgende
gegevens over grote projecten: a) gegevens over de voor de uitvoering verantwoordelijke instantie; b) gegevens over de aard van de investering en een beschrijving ervan,
alsmede gegevens over de kosten en de plaats van uitvoering; c) de resultaten van de haalbaarheidsstudies; d) het tijdschema voor de uitvoering van het project en, wanneer wordt
verwacht dat de periode voor de uitvoering van de betrokken concrete actie
langer zal zijn dan de programmeringsperiode, de fasen waarvoor communautaire
cofinanciering wordt gevraagd voor de programmeringsperiode 2007-2013; e) een kosten-batenanalyse met een risicobeoordeling en de te verwachten
impact op de betrokken sector en op de sociaal-economische situatie van de
lidstaat en/of de regio en, waar mogelijk en passend, op de overige regio's van
de Gemeenschap; f) een analyse van het milieueffect; g) een verantwoording van de publieke bijdrage; h) het financieringsplan waarin het geplande totaalbedrag aan financiële
middelen en de geplande bijdrage uit de fondsen, de EIB, het EIF en alle andere
communautaire financieringsbronnen zijn aangegeven, en dat het indicatieve
jaarschema van de financiële bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds voor het
grote project bevat. De Commissie geeft aanwijzingen omtrent de voor de kosten-batenanalyse in de
zin van onder e) te gebruiken methode, zulks overeenkomstig de procedure van
artikel 103, lid 2. Artikel 41 Besluit van de Commissie 1. De Commissie beoordeelt het grote project, indien nodig met behulp van
externe deskundigen waaronder de EIB, op basis van de in artikel 40 bedoelde
elementen, de samenhang met de prioriteiten van het operationele programma, de
bijdrage tot het bereiken van de doelstellingen van deze prioriteiten en de
coherentie met de andere beleidstakken van de Gemeenschap. 2. De Commissie neemt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat
de lidstaat of de managementautoriteit een groot project heeft ingediend, een
besluit, mits de indiening is geschied overeenkomstig artikel 40. In dat besluit
wordt de fysieke inhoud van het project omschreven, wordt het bedrag bepaald
waarvoor het cofinancieringspercentage voor het prioritaire as geldt, en wordt
het jaarschema van de financiële bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds
vastgesteld. 3. Als de Commissie weigert een financiële bijdrage van de fondsen tot een
groot project te verlenen, geeft zij de lidstaat de redenen hiervan binnen de
termijn en volgens de voorwaarden vermeld in lid 2. Deel 3 Globale subsidies Artikel 42 Algemene bepalingen 1. De lidstaat of de managementautoriteit mag het beheer en de uitvoering van
een deel van een operationeel programma toevertrouwen aan één of meer door de
lidstaat of de managementautoriteit aangewezen bemiddelende instanties,
waaronder plaatselijke overheden, instanties die actief zijn op het gebied van
de regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, volgens een
tussen de lidstaten of de managementautoriteit en die instantie gesloten
overeenkomst. Deze delegatie doet geen afbreuk aan de financiële verantwoordelijkheid van
de managementautoriteit en van de lidstaten. 2. De voor het beheer van de globale subsidie verantwoordelijke bemiddelende
instantie moet garanties verstrekken omtrent haar solvabiliteit en haar
competentie op het betrokken werkterrein en inzake administratief en financieel
beheer. Normaliter moet zij gevestigd of vertegenwoordigd zijn in de regio of
regio's waarop het operationele programma op het ogenblik van de aanwijzing
betrekking heeft. Artikel 43 Uitvoeringsregels In de in artikel 42, lid 1, eerste alinea, bedoelde overeenkomst worden met
name vermeld: a) de soorten concrete acties die voor een globale subsidie in aanmerking
komen; b) de criteria voor de selectie van de begunstigden; c) de percentages van de bijstand uit de fondsen, en de voorschriften
betreffende die bijstandsverlening, met inbegrip van die inzake het gebruik van
eventueel verkregen rente; d) de nadere regels om ten aanzien van de managementautoriteit te garanderen
dat toezicht wordt gehouden op, evaluaties worden gemaakt van en financiële
controle wordt verricht op de globale subsidie, als bedoeld in artikel 59, lid
1, inclusief de bepalingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde
bedragen en voor het presenteren van de rekeningen; e) in voorkomend geval, het gebruik van een financiële garantie of een
soortgelijke voorziening, tenzij de lidstaat of de managementautoriteit een
dergelijke garantie verstrekt overeenkomstig de institutionele bepalingen van
iedere lidstaat. Deel 4 Financiële instrumentering Artikel 44 Acties op het gebied van financiële instrumentering Binnen een operationeel programma kunnen de structuurfondsen uitgaven
financieren in verband met een concrete actie die bestaat uit acties op het
gebied van financiële instrumentering voor ondernemingen, voornamelijk het
midden- en kleinbedrijf, zoals risicokapitaalfondsen, garantiefondsen en
leningsfondsen, en op fondsen voor stedelijke ontwikkeling, dit wil zeggen
fondsen die in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel
uitmaken van een geïntegreerd plan voor duurzame stedelijke ontwikkeling
investeren. Worden deze concrete acties georganiseerd door holdingfondsen, dat wil zeggen
fondsen die zijn opgericht om te investeren in verscheidene
risicokapitaalfondsen, garantiefondsen, leningsfondsen en stedelijke
ontwikkelingsfondsen, dan voert de lidstaat of de managementautoriteit deze uit
op één of meer van de volgende wijzen: a) het plaatsen van een overheidsopdracht overeenkomstig het toepasselijke
recht inzake overheidsopdrachten; b) in andere gevallen, indien het voorwerp van de overeenkomst niet een
overheidsopdracht in de zin van het recht inzake overheidsopdrachten is, de
toekenning van een subsidie, die voor de toepassing van deze verordening
gedefinieerd wordt als een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van
schenking: i) aan de EIB of het EIF, of ii) aan een financiële instelling zonder een oproep tot het indienen van
voorstellen, indien zulks in overeenstemming met een met het Verdrag verenigbare
nationale wet geschiedt. De uitvoeringsvoorschriften van dit artikel worden door de Commissie
vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure. Deel 5 Technische bijstand Artikel 45 Technische bijstand op initiatief van de Commissie 1. De fondsen kunnen tot een plafond van 0,25 % van hun respectieve
jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief en/of voor rekening van de
Commissie acties te financieren op het gebied van voorbereiding, toezicht,
administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie die
voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn. Deze acties omvatten met name: a) bijstand voor projectvoorbereiding en -beoordeling, in voorkomend geval
ook met de EIB via een subsidie of andere samenwerkingsvormen; b) studies in verband met de opstelling van de communautaire strategische
richtsnoeren inzake cohesie, de verslaglegging van de Commissie over het
cohesiebeleid en het driejaarlijkse cohesieverslag; c) evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, met inbegrip
van die van algemene aard betreffende het optreden van de fondsen, die in
voorkomend geval door de EIB of het EIF door middel van een subsidie of ander
vormen van samenwerking kunnen worden uitgevoerd; d) maatregelen die zijn bedoeld voor de partners, de begunstigden van de
bijstand uit de fondsen en het grote publiek, waaronder
voorlichtingsmaatregelen; e) maatregelen met het oog op informatieverspreiding, netwerkvorming,
bewustmaking, bevordering van samenwerking en uitwisseling van ervaring in de
hele Unie; f) het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen
voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie; g) de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie
over de praktijken op dit gebied. 2. Als voor de in lid 1 bedoelde acties in een bijdrage uit het EFRO of het
Cohesiefonds is voorzien, neemt de Commissie een besluit over het soort acties
volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure. 3. Als voor de in lid 1 van dit artikel genoemde acties in een bijdrage uit
het ESF is voorzien, neemt de Commissie, na raadpleging van het in artikel 104
genoemde comité, een besluit over het soort acties volgens de in artikel 103,
lid 2, bedoelde procedure. Artikel 46 Technische bijstand van de lidstaten 1. Op initiatief van de lidstaten kunnen de fondsen acties op het gebied van
voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle van
operationele programma's financieren, alsmede acties om de bestuurlijke
capaciteit voor de uitvoering van de fondsen te versterken; voor de financiering
van deze acties gelden de volgende maxima: a) 4 % van het totale bedrag dat is toegewezen in het kader van de
convergentiedoelstelling en van de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen
en werkgelegenheid"; b) 6 % van het totale bedrag dat is toegewezen in het kader van de
doelstelling "Europese territoriale samenwerking". 2. Voor elk van de drie doelstellingen geldt dat acties op het gebied van
technische bijstand binnen de in lid 1 genoemde limieten in principe binnen het
kader van elk operationeel programma moeten plaatsvinden. Bij wijze van
aanvulling mogen dergelijke acties gedeeltelijk als specifiek operationeel
programma worden opgezet, op voorwaarde dat ze de in lid 1 genoemde algemene
limieten voor technische bijstand niet overschrijden. 3. Wanneer een lidstaat besluit tot acties op het gebied van technische
bijstand voor elk operationeel programma afzonderlijk, dan mag het aandeel van
het totaalbedrag van de uitgaven voor technische bijstand voor elk operationeel
programma de in lid 1 genoemde limieten niet overschrijden. In dit geval mogen acties op het gebied van technische bijstand ook als
specifiek operationeel programma worden opgezet, op voorwaarde dat het
totaalbedrag van de uitgaven voor technische bijstand in het kader van zo'n
specifiek programma er niet toe leidt dat het totale aandeel van de voor
technische bijstand toegekende middelen de in lid 1 genoemde limieten
overschrijdt. TITEL IV DOELTREFFENDHEID HOOFDSTUK I Evaluatie Artikel 47 Algemene bepalingen 1. Evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de
samenhang van de bijstandsverlening uit de fondsen, en de strategie en
uitvoering van de operationele programma's te verbeteren in het licht van de
specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio's te
kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstelling van duurzame
ontwikkeling en met de relevante communautaire regelgeving inzake milieueffect
en strategische milieueffectrapportage. 2. De evaluatie kan van strategische aard zijn, waarbij zij tot doel heeft na
te gaan hoe een programma of een groep programma's zich ontwikkelt ten aanzien
van de communautaire en nationale prioriteiten. Zij kan van operationele aard
zijn, waarbij zij tot doel heeft het toezicht op een operationeel programma te
ondersteunen. De evaluaties worden voor, tijdens en na de programmeringsperiode
uitgevoerd. 3. De evaluaties worden, naar gelang van het geval, onder
verantwoordelijkheid van de lidstaat of van de Commissie uitgevoerd, met
inachtneming van het in artikel 13 vastgestelde evenredigheidsbeginsel. De evaluaties worden uitgevoerd door interne of externe deskundigen of
instanties die onafhankelijk opereren van de in artikel 59, onder b) en c),
bedoelde autoriteiten. De resultaten van de evaluatie worden bekendgemaakt
overeenkomstig de toepasselijke voorschriften inzake de toegang tot
documenten. 4. De evaluaties worden gefinancierd uit het budget voor technische
bijstand. 5. De Commissie geeft aanwijzingen met betrekking tot de evaluatiemethoden,
inclusief kwaliteitsnormen, volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde
procedure. Artikel 48 Verantwoordelijkheid van de lidstaten 1. De lidstaten stellen de middelen ter beschikking die voor het maken van de
evaluaties nodig zijn, organiseren de productie en verzameling van de vereiste
gegevens en gebruiken de verschillende soorten gegevens die het toezichtsysteem
oplevert. Voorts kunnen zij, in voorkomend geval, in het kader van de
convergentiedoelstelling overeenkomstig het in artikel 13 vastgestelde
evenredigheidsbeginsel een evaluatieplan opstellen dat op indicatieve wijze de
evaluatie-activiteiten weergeeft die de lidstaat van plan is te verrichten in de
verschillende uitvoeringsfasen. 2. De lidstaten voeren een ex-ante evaluatie uit voor elk operationeel
programma dat afzonderlijk voor de convergentiedoelstelling is opgesteld. In
naar behoren gemotiveerde gevallen mag een lidstaat met inachtneming van het in
artikel 13 bedoelde evenredigheidsbeginsel en zoals overeengekomen tussen de
Commissie en die lidstaat, voor meer dan één operationeel programma een
voorafgaande evaluatie uitvoeren. Voor de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid"
maken zij hetzij een voorafgaande evaluatie die betrekking heeft op alle
operationele programma's, hetzij een evaluatie voor elk Fonds, hetzij een
evaluatie voor elke prioriteit, hetzij één voorafgaande evaluatie voor elk
operationeel programma. Voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" verrichten de
lidstaten gezamenlijk een voorafgaande evaluatie per operationeel programma of
een voorafgaande evaluatie die op verschillende operationele programma's
betrekking heeft. De voorafgaande evaluaties worden verricht onder de verantwoordelijkheid van
de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van de
programmeringsdocumenten. De voorafgaande evaluatie heeft tot doel tot een optimale toewijzing van de
begrotingsmiddelen voor de operationele programma's te komen en de kwaliteit van
de programmering te verbeteren. Zij omvat de bepaling en beoordeling van: de
afwijkingen, lacunes en ontwikkelingsmogelijkheden, de te bereiken
doelstellingen, de verwachte resultaten, de gekwantificeerde doelstellingen,
indien nodig de coherentie van de voor de regio voorgestelde strategie, de
meerwaarde van het optreden van de Gemeenschap, de mate waarin rekening is
gehouden met de communautaire prioriteiten, de uit de voorgaande programmering
getrokken lering en de kwaliteit van de procedures voor tenuitvoerlegging,
toezicht, evaluatie en financieel beheer. 3. Tijdens de programmeringsperiode verrichten de lidstaten evaluaties die
gerelateerd zijn aan het toezicht op de operationele programma's, met name
wanneer uit het toezicht op de programma's blijkt dat aanzienlijk wordt
afgeweken van de oorspronkelijk gestelde doelen, of wanneer voorstellen voor de
herziening van operationele programma's worden gedaan als bedoeld in artikel 33.
De resultaten worden toegezonden aan het Comité van toezicht voor het
operationele programma en aan de Commissie. Artikel 49 Verantwoordelijkheden van de Commissie 1. De Commissie kan strategische evaluaties verrichten. 2. De Commissie kan op eigen initiatief en in partnerschap met de betrokken
lidstaat evaluaties verrichten die gerelateerd zijn aan het toezicht op de
operationele programma's wanneer uit het toezicht op de programma's blijkt dat
aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijk gestelde doelen. De resultaten
worden toegezonden aan het Comité van toezicht voor het operationele
programma. 3. De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaat en de
managementautoriteiten voor elke doelstelling een evaluatie achteraf. In deze evaluatie, die betrekking heeft op alle operationele programma's die
voor een doelstelling zijn opgesteld, worden de mate waarin de middelen zijn
besteed, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering van de
fondsen en de sociaal-economische impact onderzocht. Deze evaluatie wordt verricht voor elke doelstelling en heeft tot doel
conclusies te trekken voor het beleid inzake economische en sociale cohesie. Hierbij wordt nagegaan welke factoren tot het succes of het mislukken van de
uitvoering van de operationele programma's hebben bijgedragen, en wordt bepaald
wat als goede praktijk kan worden aangemerkt. De evaluatie achteraf moet uiterlijk op 31 december 2015 voltooid zijn. HOOFDSTUK II Reserves Artikel 50 Nationale prestatiereserve 1. Op eigen initiatief kan een lidstaat besluiten voor de
convergentiedoelstelling en de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" afzonderlijk, dan wel voor beide, een nationale
prestatiereserve aan te leggen ten bedrage van 3 % van de totale vastlegging
voor elke doelstelling. 2. Wanneer een lidstaat heeft besloten een dergelijke reserve aan te leggen,
bepaalt hij uiterlijk op 30 juni 2011 voor elk van de doelstellingen de
prestaties van zijn operationele programma's. 3. Uiterlijk op 31 december 2011 legt de Commissie, op basis van voorstellen
van elke lidstaat en in nauw overleg ermee, de nationale prestatiereserve
vast. Artikel 51 Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven Een lidstaat mag op eigen initiatief een reserve aanleggen ten bedrage van 1
% van de jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen voor de
convergentiedoelstelling en ten bedrage van 3 % van de jaarlijkse bijdrage uit
de structuurfondsen voor de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid", waarmee hij kan reageren op onvoorziene lokale of sectorale
crisissen als gevolg van de economische en sociale herstructurering of op de
gevolgen van de vrijmaking van de handel. De lidstaat mag de reserve voor elke doelstelling voor een specifiek
nationaal programma of in het kader van operationele programma's vastleggen. TITEL V FINANCIËLE BIJDRAGE UIT DE FONDSEN HOOFDSTUK I Bijdrage uit de fondsen Artikel 52 Differentiëring van de bijdragepercentages De bijdrage uit de fondsen kan worden gedifferentieerd in het licht van de
volgende elementen: a) de ernst van de specifieke, met name economische, sociale of territoriale
problemen; b) het belang van elk prioritaire as voor de prioriteiten van de Gemeenschap,
zoals die in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie zijn
vastgesteld, alsook voor de nationale en regionale prioriteiten; c) milieubescherming en -verbetering, vooral door de toepassing van het
voorzorgsbeginsel, het beginsel van het preventief optreden en het beginsel dat
de vervuiler betaalt; d) de financiële inbreng van de private sector op de betrokken gebieden, met
name in het kader van publiek-private partnerschappen; e) de opneming van de interregionale samenwerking als bedoeld in artikel 37,
lid 6, onder b), in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling
"Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid"; f) opneming in het kader van de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen
en werkgelegenheid" van zones met een geografische of natuurlijke handicap die
als volgt worden omschreven: i) insulaire lidstaten die voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking
komen, en andere eilanden, behalve die waar de hoofdstad van een lidstaat
gevestigd is of die een vaste verbinding met het vasteland hebben, ii) berggebieden als gedefinieerd in de nationale wetgeving van de
lidstaat, iii) zones die dunbevolkt (minder dan 50 inwoners per vierkante kilometer) of
zeer dunbevolkt zijn (minder dan 8 inwoners per vierkante kilometer), iv) zones die op 30 april 2004 buitengrenzen van de Gemeenschap vormden en
dat sinds die datum niet meer zijn. Artikel 53 Bijdrage uit de fondsen 1. De bijdrage uit de fondsen wordt op het niveau van het operationeel
programma berekend onder verwijzing naar: a) ofwel het totaal van de subsidiabele publieke en private uitgaven; b) ofwel de subsidiabele publieke uitgaven. 2. Voor de bijdrage uit de fondsen op het niveau van het operationele
programma in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling
"Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" gelden de in bijlage III
vastgestelde maxima. 3. Voor operationele programma's in het kader van de doelstelling "Europese
territoriale samenwerking" waarbij ten minste één deelnemer aan het operationele
programma behoort tot de lidstaten waarvan het BBP per hoofd van de bevolking
voor de periode van 2001 tot en met 2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde
van de EU-25 tijdens dezelfde periode, mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger
zijn dan 85 % van de subsidiabele uitgaven. Voor alle andere operationele
programma's mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 75 % van de door
het EFRO gecofinancierde subsidiabele uitgaven. 4. De in lid 3 en bijlage III vastgestelde maxima gelden niet voor de
bijdragen uit de fondsen op het niveau van de prioritaire assen. Zij worden
evenwel zo vastgesteld dat de op het niveau van het operationele programma
vastgestelde maximumbedragen voor bijdragen uit de fondsen en het maximale
bijdragepercentage per fonds worden geëerbiedigd. 5. Voor operationele programma's die gezamenlijk worden medegefinancierd
door: a) het EFRO en het Cohesiefonds, of b) de extra toewijzing voor perifere regio's overeenkomstig bijlage II, het
EFRO en/of het Cohesiefonds, worden in de beschikking waarbij het operationele programma wordt
vastgesteld, het maximumpercentage en het maximumbedrag van de bijdrage van elk
fonds en van elke toewijzing afzonderlijk vastgesteld. 6. Het maximumpercentage en het maximumbedrag van de bijdrage van het fonds
worden per operationeel programma en per prioritair as vastgesteld in het
besluit van de Commissie waarbij het operationele programma wordt vastgesteld.
De kredieten die worden toegewezen aan regio's die overgangssteun krijgen,
worden in het besluit afzonderlijk aangegeven. Artikel 54 Overige bepalingen 1. De bijdrage uit de fondsen mag per prioritair as niet lager zijn dan 20 %
van de subsidiabele overheidsuitgaven. 2. Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief of
voor rekening van de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden
gefinancierd. 3. Tijdens de in artikel 56, lid 1, bedoelde subsidiabiliteitsperiode: a) kan uit slechts één fonds tegelijk en voor één doelstelling tegelijk
bijstand voor een bepaald prioritair as worden verleend; b) kan voor een concrete actie slechts in het kader van één operationeel
programma tegelijk bijstand uit een fonds worden verleend; c) mag de bijstand uit een fonds voor een concrete actie niet hoger zijn dan
de toegewezen totale publieke uitgaven. 4. Voor staatssteun voor bedrijven in de zin van artikel 87 van het Verdrag
moeten de maxima inzake staatssteun die gelden op grond van het voor het
desbetreffende geval relevante staatssteunkader in acht worden genomen. 5. Voor uitgaven die uit de fondsen worden gecofinancierd, mag geen bijstand
uit andere communautaire financieringsinstrumenten worden verleend. HOOFDSTUK II Inkomstengenererende projecten Artikel 55 Inkomstengenererende projecten 1. Voor de toepassing van deze verordening worden onder inkomstengenererend
project concrete acties verstaan die betrekking hebben op een investering in
infrastructuur voor het gebruik waarvan de gebruikers een vergoeding betalen, of
concrete acties die betrekking hebben op de verkoop of de verhuur van land of
gebouwen of de levering van diensten tegen betaling. 2. De subsidiabele uitgaven voor inkomstengenererende projecten mogen niet
hoger zijn dan de investeringskosten na aftrek van de actuele waarde van de
netto-inkomsten die de investering tijdens een bepaalde referentieperiode heeft
opgeleverd voor: a) investeringen in infrastructuur, of b) andere projecten waarbij de inkomsten van tevoren objectief kunnen worden
geraamd. Indien niet alle investeringskosten voor medefinanciering in aanmerking
komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en
niet subsidiabele delen van de investeringskosten. Bij de berekening houdt de managementautoriteit rekening met de
referentieperiode die past bij de betrokken investeringscategorie, de categorie
van het project, de normaal verwachte rentabiliteit van de betrokken
investeringscategorie en met de toepassing van het beginsel van de vervuiler
betaalt, en eventueel van billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de
relatieve welvaart van de betrokken lidstaat. 3. Wanneer de inkomsten niet tevoren objectief kunnen worden geraamd, worden
de binnen vijf jaar na voltooiing van een actie gegenereerde inkomsten
afgetrokken van de aan de Commissie gedeclareerde uitgaven. Deze aftrek wordt
uiterlijk bij de gedeeltelijke of bij de definitieve afsluiting van het
operationele programma door de certificeringsautoriteit verricht. De definitieve
betalingsaanvraag wordt dienovereenkomstig aangepast. 4. Indien uiterlijk drie jaar na de afsluiting van het operationele programma
wordt vastgesteld dat een concrete actie inkomsten heeft gegenereerd die niet in
aanmerking zijn genomen uit hoofde van de leden 2 en 3, worden die inkomsten
naar rato van de bijdrage uit de fondsen teruggestort in de algemene begroting
van de Europese Gemeenschappen. 5. Onverminderd hun verplichtingen uit hoofde van artikel 70, lid 1, kunnen
de lidstaten procedures vaststellen waarmee toezicht wordt gehouden op inkomsten
die zijn gegenereerd door acties met een totale kostprijs van minder dan 200000
EUR, en die in verhouding staan tot de betrokken bedragen. 6. Dit artikel is niet van toepassing op projecten waarvoor de voorschriften
inzake staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag gelden. HOOFDSTUK III Subsidiabiliteit van de uitgaven Artikel 56 Subsidiabiliteit van de uitgaven 1. Uitgaven, ook voor grote projecten, komen in aanmerking voor een bijdrage
uit de fondsen als zij daadwerkelijk zijn betaald tussen de datum van indiening
van de operationele programma's bij de Commissie of 1 januari 2007, waarbij de
vroegste datum bepalend is, en 31 december 2015. De concrete acties mogen niet
vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid. 2. In afwijking van lid 1 kunnen bijdragen in natura, afschrijvingskosten en
begeleidende maatregelen onder de volgende voorwaarden worden beschouwd als
uitgaven die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben
betaald: a) de in lid 4 opgenomen subsidiabiliteitsregels bepalen dat deze uitgaven
subsidiabel zijn; b) het bedrag van de uigaven wordt verantwoord door boekhoudkundige stukken
met dezelfde bewijskracht als facturen; c) voor bijdragen in natura bedraagt de cofinanciering uit de fondsen niet
meer dan het totaal van de subsidiabele uitgaven met uitsluiting van de waarde
van deze bijdragen. 3. Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit de fondsen in aanmerking als
zij worden gedaan voor concrete acties waartoe door of onder
verantwoordelijkheid van de managementautoriteit van het betrokken operationele
programma is besloten volgens de vooraf door het Comité van toezicht
vastgestelde criteria. Nieuwe uitgaven die worden toegevoegd bij een wijziging van een operationeel
programma als bedoeld in artikel 33, zijn subsidiabel vanaf de datum waarop het
verzoek tot wijziging van het operationele programma bij de Commissie is
ingediend. 4. De regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven worden op nationaal
niveau vastgesteld onder voorbehoud van de uitzonderingen die bij de specifieke
verordeningen voor elk fonds zijn vastgesteld. Zij hebben betrekking op alle
uitgaven die in het kader van het operationele programma worden
gedeclareerd. 5. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel laten de in artikel 45 bedoelde
uitgaven onverlet. HOOFDSTUK IV Duurzaamheid van de concrete acties Artikel 57 Duurzaamheid van de concrete acties 1. De lidstaat of de managementautoriteit ziet erop toe dat de bijdrage uit
de fondsen voor een concrete actie alleen blijft gehandhaafd als die concrete
actie gedurende vijf jaar na de voltooiing van de concrete actie, dan wel drie
jaar na de voltooiing van de concrete actie in de lidstaten die ervoor hebben
gekozen deze termijn te verkorten met het oog op het behoud van investeringen of
van door het MKB gecreëerde banen, geen enkele belangrijke wijziging
ondergaat: a) die strijdig is met de aard ervan of met de uitvoeringsvoorwaarden die
ervoor gelden, of die een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig
voordeel oplevert en; b) die het gevolg is van hetzij een verandering in de aard van de eigendom
van een infrastructuurvoorziening, hetzij de beëindiging van een
productieactiviteit. 2. De lidstaat en de managementautoriteit stellen de Commissie in het in
artikel 67 bedoelde verslag over de uitvoering in kennis van de wijzigingen in
de zin van lid 1. De Commissie informeert de overige lidstaten. 3. De onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig
de artikelen 98 tot en met 102. 4. De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat ondernemingen waartegen
overeenkomstig lid 3 een terugvorderingsprocedure loopt of heeft gelopen omdat
die een productieactiviteit binnen een lidstaat hebben verplaatst of naar een
andere lidstaat hebben overgebracht, geen bijdrage uit de fondsen krijgen. TITEL VI BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE HOOFDSTUK I Beheers- en controlesystemen Artikel 58 Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de
operationele programma's voorzien in: a) de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de controle
betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie; b) de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke
instanties en binnen elke instantie; c) procedures om te zorgen voor de juistheid en regelmatigheid van de in het
kader van het operationele programma gedeclareerde uitgaven; d) betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en
de financiële verslaglegging; e) in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van
taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging
en het toezicht; f) regelingen voor de auditing om na te gaan of het systeem functioneert; g) systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen; h) procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op
onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde
bedragen. Artikel 59 Aanwijzing van autoriteiten 1. Voor elk operationeel programma wijst de lidstaat aan: a) een managementautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke
openbare autoriteit of een overheids- of particuliere instantie die door de
lidstaat is aangewezen om het operationele programma te beheren; b) een certificeringsautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke
openbare autoriteit of overheidsinstantie die door de lidstaat is aangewezen om
uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen te certificeren voordat zij aan de
Commissie worden toegezonden; c) een auditautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke openbare
autoriteit of overheidsinstantie die functioneel onafhankelijk is van de
managementautoriteit en van de certificeringsautoriteit, door de lidstaat is
aangewezen voor elk operationeel programma en verantwoordelijk is voor het
verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem. Dezelfde autoriteit kan voor meer dan één operationeel programma worden
aangewezen. 2. De lidstaten kunnen een of meer bemiddelende instanties aanwijzen om
sommige of alle taken van de beheers- of certificeringsautoriteit onder behoud
van de verantwoordelijkheid van deze autoriteit uit te voeren. 3. De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn relaties met de in lid 1
bedoelde autoriteiten, alsmede hun relaties met de Commissie worden
geregeld. Onverminderd het bepaalde in deze verordening stelt de lidstaat de onderlinge
relaties vast tussen de in lid 1 bedoelde autoriteiten, die hun taken moeten
uitvoeren in volledige overeenstemming met de institutionele, juridische en
financiële systemen van de betrokken lidstaat. 4. Mits artikel 58, onder b), in acht wordt genomen, mogen sommige of alle in
lid 1 bedoelde autoriteiten deel uitmaken van dezelfde instantie. 5. Voor de operationele programma's in het kader van de doelstelling
"Europese territoriale samenwerking" worden specifieke beheers- en
controlevoorschriften vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1080/2006. 6. De Commissie stelt volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure
toepassingsbepalingen voor de artikelen 60, 61 en 62 vast. Artikel 60 Functies van de managementautoriteit De managementautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationele
programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd
en uitgevoerd, en moet met name: a) erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd
met inachtneming van de voor het operationele programma geldende criteria en
gedurende de hele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende
communautaire en nationale voorschriften; b) verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en
of de voor de concrete acties door de begunstigden gedeclareerde uitgaven
daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in
overeenstemming zijn; controles ter plaatse van afzonderlijke concrete acties
kunnen aan de hand van een steekproef worden verricht overeenkomstig de nadere
voorschriften die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure door de
Commissie worden vastgesteld; c) ervoor zorgen dat er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke
concrete actie in het kader van het operationele programma in geïnformatiseerde
vorm te registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die
nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de verificaties, de audits
en de evaluatie worden verzameld; d) ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van
concrete acties betrokken instanties voor alle transacties betreffende de
concrete acties hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende
boekhoudkundige code gebruiken, zonder afbreuk te doen aan nationale
boekhoudregels; e) erop toezien dat de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluaties van de
operationele programma's overeenkomstig artikel 47 plaatsvinden; f) procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking
tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te
zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 90; g) erop toezien dat de certificeringsautoriteit met het oog op de
certificering alle nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven
gevolgde procedures en verificaties; h) sturing geven aan de werkzaamheden van het Comité van toezicht, en het de
documenten bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van
het operationele programma toezicht te kunnen houden in het licht van de
specifieke doelstellingen daarvan; i) de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na
goedkeuring ervan door het Comité van toezicht, indienen bij de Commissie; j) erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit van
artikel 69 worden nagekomen; k) de Commissie informatie verstrekken aan de hand waarvan zij grote
projecten kan beoordelen. Artikel 61 Functies van de certificeringsautoriteit De voor een operationeel programma aangewezen certificeringsautoriteit heeft
met name tot taak: a) gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsaanvragen op te stellen en bij
de Commissie in te dienen; b) te certificeren dat: i) de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar
boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken, ii) de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende
communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor concrete acties die
aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd voor
financiering en in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale
voorschriften; c) er, met het oog op de certificering, op toe te zien dat zij van de
managementautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn
gevolgd en verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten
vermelde uitgaven; d) voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits
die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn
verricht; e) boekhoudkundige gegevens over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven
in geïnformatiseerde vorm bij te houden; f) een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen
die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke
intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór
de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de algemene
begroting van de Europese Gemeenschappen door ze in mindering te brengen op de
volgende uitgavenstaat. Artikel 62 Functies van de auditautoriteit 1. De voor een operationeel programma aangewezen auditautoriteit heeft met
name tot taak: a) erop toe te zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het
beheers- en controlesysteem van het operationele programma efficiënt
functioneert; b) erop toe te zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op
concrete acties worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren; c) binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele programma de
Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de
instanties die de in de punten a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren, de te
volgen methode, de steekproefmethode voor de audits op concrete acties en de
indicatieve planning van de audits; doel hiervan is te garanderen dat de
belangrijkste instanties worden gecontroleerd en dat de audits gelijkelijk over
de programmeringsperiode worden gespreid. Als een gezamenlijk systeem voor verscheidene operationele programma's wordt
toegepast, mag één enkele auditstrategie worden voorgelegd; d) uiterlijk op 31 december van elk jaar in de periode 2008-2015: i) aan de Commissie een jaarlijks controleverslag voor te leggen met de
resultaten van de audits die in de voorafgaande 12 maanden eindigend op 30 juni
van het betrokken jaar overeenkomstig de auditstrategie voor het operationele
programma zijn verricht, en eventuele tekortkomingen in de beheers- en
controlesystemen voor het programma te melden. Het uiterlijk op 31 december 2008
in te dienen eerste verslag bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met
30 juni 2008. De informatie over de na 1 juli 2015 verrichte audits wordt
opgenomen in het laatste controleverslag dat de onder e) bedoelde verklaring van
afsluiting vergezelt; ii) op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit
verrichte controles en audits advies te geven over de vraag of het beheers- en
controlesysteem voldoende efficiënt functioneert, om een redelijke garantie te
kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die tijdens dat jaar
bij de Commissie zijn ingediend, alsmede, bij wijze van gevolgtrekking, een
redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de wettigheid en de regelmatigheid
van de onderliggende transacties; iii) waar van toepassing, krachtens artikel 88, een verklaring van
gedeeltelijke afsluiting af te geven met een beoordeling van de wettigheid en
regelmatigheid van de betrokken uitgaven. Wanneer er een gezamenlijk systeem voor verschillende operationele
programma's wordt toegepast, kan de onder i) bedoelde informatie worden
gegroepeerd, en kunnen het onder ii) verstrekte advies en de onder iii)
afgegeven verklaring gelden voor alle betrokken operationele programma's; e) uiterlijk op 31 maart 2017 bij de Commissie een verklaring van afsluiting
af te geven met een beoordeling van de geldigheid van de aanvraag voor de
betaling van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van
de onderliggende transacties die zijn vermeld in de definitieve uitgavenstaat;
deze verklaring gaat vergezeld van het laatste controleverslag. 2. De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening
wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen. 3. Als de in lid 1, onder a) en b), bedoelde audits en controles worden
uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, ziet de
auditautoriteit erop toe dat dergelijke instanties de nodige functionele
onafhankelijkheid hebben. 4. De Commissie maakt, binnen drie maanden na de ontvangst ervan, haar
opmerkingen over de krachtens lid 1, onder c) en d), voorgestelde
auditstrategie. Bij gebrek aan opmerkingen binnen deze periode wordt de
auditstrategie geacht te zijn aanvaard. HOOFDSTUK II Toezicht Artikel 63 Comité van toezicht 1. Voor elk operationeel programma richt de lidstaat in overeenstemming met
de managementautoriteit een Comité van toezicht op binnen drie maanden te
rekenen vanaf de datum van kennisgeving aan de lidstaat van de beschikking tot
goedkeuring van het operationele programma. Er mag één Comité van toezicht voor
verscheidene operationele programma's worden opgericht. 2. Elk Comité van toezicht stelt zijn reglement van orde op binnen het
institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat, en
keurt dit reglement goed in overleg met de managementautoriteit, teneinde zijn
taken overeenkomstig deze verordening te verrichten. Artikel 64 Samenstelling 1. Het Comité van toezicht wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van
de lidstaat of van de managementautoriteit. De lidstaat beslist over de samenstelling van het Comité van toezicht in
overleg met de managementautoriteit. 2. Op eigen initiatief of op verzoek van het Comité van toezicht neemt een
vertegenwoordiger van de Commissie met raadgevende stem aan de werkzaamheden van
het Comité van toezicht deel. Een vertegenwoordiger van de EIB en het EIF kan
met raadgevende stem aan de werkzaamheden deelnemen voor die operationele
programma's waaraan de EIB of het EIF bijdraagt. Artikel 65 Taken Het Comité van toezicht vergewist zich van de doeltreffendheid en de
kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma. Daartoe: a) worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties
door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd binnen zes maanden na de
goedkeuring van het operationele programma, en worden deze criteria door het
Comité van toezicht herzien naar gelang van de programmeringsbehoeften; b) gaat het Comité van toezicht aan de hand van door de managementautoriteit
bezorgde documenten periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de
verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het operationele
programma; c) onderzoekt het Comité van toezicht de resultaten van de uitvoering, met
name de verwezenlijking van de voor elk prioritair as vastgestelde
doelstellingen, en de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluaties; d) worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering als bedoeld
in artikel 67 door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd; e) wordt het Comité van toezicht in kennis gesteld van het jaarlijkse
controleverslag of van het gedeelte van het verslag dat verband houdt met het
betrokken operationele programma, alsmede van de eventuele relevante opmerkingen
die de Commissie na onderzoek van dat verslag of van dat gedeelte van het
verslag kan maken; f) kan het Comité van toezicht de managementautoriteit elke herziening of
toetsing van het operationele programma voorstellen die erop is gericht de in
artikel 3 omschreven doelstellingen van de fondsen te bereiken of het beheer van
het operationele programma, met inbegrip van het financiële beheer, te
verbeteren; g) wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de
Commissie over de bijdrage uit de fondsen door het Comité van toezicht
onderzocht en goedgekeurd. Artikel 66 Nadere voorschriften voor het toezicht 1. De managementautoriteit en het Comité van toezicht zien toe op de
kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma. 2. De managementautoriteit en het Comité van toezicht oefenen het toezicht
uit aan de hand van de financiële indicatoren en de in artikel 36, lid 1, onder
c), bedoelde indicatoren die in het operationele programma zijn vastgesteld. Als dit gelet op de aard van de bijstand mogelijk is, worden de statistische
gegevens uitgesplitst naar geslacht en, voor ondernemingen, naar grootteklasse
van de begunstigde ondernemingen. 3. De met dat doel verrichte uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en
de lidstaten geschiedt elektronisch, overeenkomstig de procedures tot uitvoering
van deze verordening die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure
door de Commissie worden vastgesteld. Artikel 67 Jaarverslag en eindverslag over de uitvoering 1. Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 30 juni van elk jaar doet de
managementautoriteit de Commissie een jaarverslag en uiterlijk op 31 maart 2017
een eindverslag over de uitvoering van het operationele programma toekomen. 2. Elk in lid 1 bedoeld verslag bevat de volgende gegevens die de uitvoering
van het operationele programma duidelijk in beeld moeten brengen: a) de vorderingen die bij de uitvoering van het operationele programma en de
prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare
doelstellingen ervan, met waar mogelijk een kwantificering aan de hand van de in
artikel 37, lid 1, onder c), bedoelde indicatoren op het niveau van het
prioritaire as; b) de financiële uitvoering van het operationele programma met per prioritair
as: i) de uitgaven die door de begunstigden zijn betaald en zijn opgenomen in aan
de managementautoriteit toegezonden betalingsaanvragen; ii) de overeenkomstige overheidsbijdrage, alsmede de totale van de Commissie
ontvangen betalingen, met kwantificering van de in artikel 66, lid 2, bedoelde
financiële indicatoren; en iii) de uitgaven die zijn betaald door de instantie die verantwoordelijk is
voor het verrichten van de betalingen aan de begunstigden, als het gaat om zones die overgangssteun ontvangen, de afzonderlijke
vermelding in elk operationeel programma van de financiële uitvoering in die
zones; c) louter voor informatieve doeleinden, de indicatieve uitsplitsing per
categorie van de toewijzing uit de fondsen, overeenkomstig de
uitvoeringsbepalingen die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure
door de Commissie worden vastgesteld; d) de maatregelen die de managementautoriteit of het Comité van toezicht
hebben genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering te
waarborgen, en met name: i) de werkzaamheden op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van
regelingen voor gegevensverzameling, ii) in voorkomend geval, een samenvatting van belangrijke problemen die bij
de uitvoering van het operationele programma zijn ondervonden, en van
maatregelen die zijn genomen, mede naar aanleiding van op grond van artikel 68,
lid 2, gemaakte opmerkingen, iii) het gebruik van technische bijstand; e) de maatregelen die zijn genomen om informatie te verstrekken over en
bekendheid te geven aan het operationele programma; f) informatie over belangrijke problemen die in verband met de inachtneming
van de communautaire wetgeving bij de uitvoering van het operationele programma
zijn ondervonden, en de maatregelen die zijn genomen om die te verhelpen; g) in voorkomend geval, de vooruitgang en de financiering van grote
projecten; h) het gebruik van bijstand die tijdens de periode van de uitvoering van het
operationele programma bij de managementautoriteit of een andere openbare
autoriteit is vrijgekomen na de intrekking bedoeld in artikel 98, lid 2; i) gevallen waarin een belangrijke wijziging in de zin van artikel 57 is
geconstateerd. De hoeveelheid informatie die aan de Commissie wordt verstrekt, staat in
verhouding tot het totaalbedrag van de overheidsuitgaven die voor het betrokken
operationele programma worden gedaan. In voorkomend geval mag die informatie in
beknopte vorm worden verstrekt. De onder d), g), h) en i) bedoelde informatie wordt niet opgenomen indien
zich sinds het vorige verslag geen significante wijzigingen hebben
voorgedaan. 3. De in lid 1 bedoelde verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in
lid 2 genoemde passende gegevens bevatten. De Commissie stelt de lidstaat in
kennis van de ontvankelijkheid van het jaarverslag binnen 10 werkdagen na de
datum van ontvangst ervan. 4. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van haar advies over de inhoud
van de door de managementautoriteit ingediende ontvankelijke jaarverslagen
binnen twee maanden na de datum van ontvangst ervan. Voor het eindverslag over
het operationele programma bedraagt deze termijn maximaal vijf maanden te
rekenen vanaf de datum van ontvangst van een ontvankelijk verslag. Als de
Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen
geacht aanvaard te zijn. Artikel 68 Jaarlijks onderzoek van de programma's 1. Elk jaar onderzoeken de Commissie en de managementautoriteit ter
gelegenheid van de indiening van het in artikel 67 bedoelde jaarverslag over de
uitvoering de vorderingen die bij de uitvoering van het operationele programma
zijn gemaakt, de belangrijkste resultaten van het voorgaande jaar, de financiële
uitvoering en andere factoren, met het oog op de verbetering van de
uitvoering. Voorts kunnen ook aspecten inzake de werking van het beheers- en
controlesysteem die aan het licht zijn gebracht in het laatste jaarlijkse
controleverslag als bedoeld in artikel 62, lid 1, punt d), i), worden
onderzocht. 2. Na het in lid 1 bedoelde onderzoek kan de Commissie opmerkingen doen
toekomen aan de lidstaat en aan de managementautoriteit, die het Comité van
toezicht ervan in kennis stelt. De lidstaat deelt de Commissie mee welk gevolg
aan die opmerkingen is gegeven. 3. Wanneer de evaluaties achteraf van de bijstandsverlening in de
programmeringsperiode 2000-2006 in voorkomend geval beschikbaar zijn, kunnen de
algemene resultaten worden onderzocht in het daaropvolgende jaarlijkse
onderzoek. HOOFDSTUK III Voorlichting en publiciteit Artikel 69 Voorlichting en publiciteit 1. De lidstaten en de managementautoriteit voor het operationele programma
dragen zorg voor de voorlichting en de publiciteit met betrekking tot de
concrete acties en medegefinancierde programma's. Die voorlichting is gericht op
de burgers van de Europese Unie en de begunstigden en heeft tot doel de rol van
de Gemeenschap onder de aandacht te brengen en de bijstandsverlening uit de
fondsen transparant te maken. De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften van dit artikel vast volgens
de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure. 2. De managementautoriteit voor het operationele programma is er
verantwoordelijk voor dat er bekendheid wordt gegeven aan het operationele
programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening, die
door de Commissie worden vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde
procedure. HOOFDSTUK IV Verantwoordelijkheden van de lidstaten en van de Commissie Deel 1 Verantwoordelijkheden van de lidstaten Artikel 70 Beheer en controle 1. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de
operationele programma's, in het bijzonder door middel van de volgende
maatregelen: a) zij zorgen ervoor dat beheers- en controlesystemen voor operationele
programma's worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 58 tot en met 62, en
dat deze systemen doeltreffend functioneren; b) zij voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze en vorderen
onverschuldigd betaalde bedragen terug, in voorkomend geval verhoogd met rente
wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van
onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van
administratieve en gerechtelijke procedures. 2. Als bedragen die onverschuldigd aan een begunstigde zijn betaald, niet
kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de
terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen
verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn
onregelmatigheid of nalatigheid is berokkend. 3. De uitvoeringsvoorschriften voor de leden 1 en 2 worden door de Commissie
vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure. Artikel 71 Instelling van beheers- en controlesystemen 1. Vóór de indiening van de aanvraag voor de eerste tussentijdse betaling of
uiterlijk binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de goedkeuring van elk
operationeel programma, dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving
van de systemen in, die met name betrekking heeft op de organisatie en de
procedures van: a) de managementautoriteiten, de certificeringsautoriteiten en de
bemiddelende instanties; b) de auditautoriteit en elke andere instantie die onder haar
verantwoordelijkheid audits verricht. 2. De in lid 1 bedoelde beschrijving gaat vergezeld van een verslag waarin de
resultaten van een evaluatie van de instelling van de systemen zijn uiteengezet
en een advies wordt gegeven over de conformiteit van die systemen met de
artikelen 58 tot en met 62. Als in dit advies bezwaren worden gemaakt, worden in
het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan aangegeven en indien de
tekortkomingen niet het hele programma betreffen, wordt aangegeven in welke
prioritaire assen de tekortkomingen zijn geconstateerd. De lidstaat stelt de
Commissie in kennis van de te nemen correctiemaatregelen en het tijdschema voor
de uitvoering daarvan, en bevestigt vervolgens dat de bedoelde maatregelen zijn
genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken. Het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt geacht aanvaard te zijn, en de
eerste tussentijdse betaling wordt verricht, in de volgende omstandigheden: a) binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het
verslag, indien het in de eerste alinea bedoelde advies geen bezwaren bevat en
de Commissie geen opmerkingen heeft geformuleerd; b) indien het advies bezwaren bevat, wanneer aan de Commissie is bevestigd
dat voor de belangrijkste onderdelen van de systemen correctiemaatregelen zijn
genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken en, indien de Commissie
binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum van bevestiging, geen bezwaren
heeft gemaakt. Indien de bezwaren slechts op één prioritair as betrekking hebben, wordt de
eerste tussentijdse betaling verricht voor de andere prioritaire assen waartegen
geen bezwaren zijn gericht. 3. Het verslag en het advies als bedoeld in lid 2 worden opgesteld door de
auditautoriteit of door een functioneel van de managementautoriteit en de
certificeringsautoriteit onafhankelijke particuliere of overheidsinstantie die
haar werkzaamheden uitvoert volgens internationaal aanvaarde auditnormen. 4. Als er voor verscheidene operationele programma's één gezamenlijk systeem
wordt gebruikt, kan in het kader van lid 1 een beschrijving van het gezamenlijke
systeem worden gegeven, vergezeld van één enkel verslag en een advies in het
kader van lid 2. 5. De uitvoeringsvoorschriften voor de leden 1 en 4 worden door de Commissie
vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure. Deel 2 Verantwoordelijkheden van de Commissie Artikel 72 Verantwoordelijkheden van de Commissie 1. De Commissie vergewist zich volgens de procedure van artikel 71 ervan dat
de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben ingesteld die in
overeenstemming zijn met de artikelen 58 tot en met 62, en, op basis van
jaarlijkse controleverslagen en het jaarlijkse advies van de auditautoriteit en
haar eigen audits, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van
de uitvoering van de operationele programma's. 2. Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie
of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie audits ter plaatse verrichten
om de efficiënte werking van de beheers- en controlesystemen te controleren,
waaronder audits van in het operationele programma opgenomen concrete acties;
deze audits moeten ten minste tien werkdagen van tevoren worden aangekondigd,
behalve in dringende gevallen. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde
vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen. De uitvoeringsbepalingen voor deze
verordening met betrekking tot het gebruik van de tijdens de audits ingezamelde
gegevens worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3,
bedoelde procedure. Ambtenaren van de Commissie of door de Commissie gemachtigde
vertegenwoordigers die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits
ter plaatse, krijgen inzage in de boeken en alle andere documenten, inclusief
documenten en metagegevens die zijn opgetekend of ontvangen en vastgelegd op een
elektronisch medium, die betrekking hebben op uitgaven die gefinancierd zijn
door het Fonds. De bovengenoemde auditbevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de
nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal
recht specifiek aangewezen ambtenaren. Met name nemen gemachtigde
vertegenwoordigers van de Commissie niet deel aan huiszoekingen of aan de
formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht van de
lidstaat. Zij hebben evenwel toegang tot de aldus verkregen informatie. 3. De Commissie kan een lidstaat verzoeken een audit ter plaatse uit te
voeren om de efficiënte werking van de systemen of de juistheid van een of meer
transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of
gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen. Artikel 73 Samenwerking met de auditautoriteiten van de lidstaten 1. De Commissie werkt met de auditautoriteiten van de operationele
programma's samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te
coördineren en wisselt onmiddellijk de resultaten van de op beheers- en
controlesystemen verrichte audits uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van
de beschikbare hulpbronnen en om ongerechtvaardigde doublures te voorkomen. Wanneer een lidstaat verscheidene auditautoriteiten heeft aangewezen, kan hij
tevens een coördinerende instantie aanwijzen om de samenwerking te
vergemakkelijken. De Commissie, de auditautoriteiten en de coördinerende instantie, indien een
dergelijke instantie is aangewezen, komen regelmatig bijeen, minstens één maal
per jaar, tenzij zij onderling anders zijn overeengekomen, om samen de krachtens
artikel 62 ingediende jaarlijkse controleverslagen en adviezen te onderzoeken en
om van gedachten te wisselen over andere kwesties in verband met de verbetering
van het beheer en de controle van de operationele programma's. 2. Om haar eigen auditstrategie vast te stellen gaat de Commissie na voor
welke operationele programma's in het krachtens artikel 71, lid 2, gegeven
advies over de conformiteit van het systeem geen bezwaren zijn gemaakt, voor
welke de bezwaren zijn ingetrokken omdat er correctiemaatregelen zijn genomen,
voor welke de auditstrategie van de auditautoriteit toereikend is, en voor welke
de audits van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben
opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren. 3. Voor deze programma's kan de Commissie concluderen dat zij zich
hoofdzakelijk op het in artikel 62, lid 1, onder d), ii), bedoelde advies kan
verlaten wat betreft het doeltreffend functioneren van de systemen en dat zij
uitsluitend eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die
tekortkomingen van het systeem doen vermoeden in verband met tegenover de
Commissie te certificeren uitgaven in een jaar waarvoor uit hoofde van artikel
62, lid 1, onder d), ii), een advies is gegeven waarin geen bezwaren met
betrekking tot dergelijke tekortkomingen zijn gemaakt. Indien de Commissie tot dit besluit komt, stelt zij de betrokken lidstaat
daarvan in kennis. Indien er bewijzen zijn die tekortkomingen doen vermoeden,
kan zij ook eisen dat de lidstaat audits verricht overeenkomstig artikel 72, lid
3, of kan zij eigen audits uitvoeren krachtens artikel 72, lid 2. Deel 3 Evenredigheid in de controle van operationele programma's Artikel 74 Proportionele controleregelingen 1. Voor operationele programma's waarvoor de totale in aanmerking komende
overheidsuitgaven niet meer bedragen van 750 miljoen EUR en waarvoor de
medefinanciering door de Gemeenschap niet meer bedraagt dan 40 % van de totale
overheidsuitgaven: a) hoeft de auditautoriteit aan de Commissie geen auditstrategie in het kader
van artikel 62, lid 1, onder c), voor te leggen; b) kan de Commissie, wanneer in het advies over de conformiteit van het
systeem krachtens artikel 71, lid 2, geen bezwaren worden gemaakt of wanneer
alle bezwaren na correctiemaatregelen zijn ingetrokken, besluiten dat zij zich,
wat de efficiënte werking van de systemen betreft, voornamelijk kan baseren op
het in artikel 62, lid 1, onder d), ii), bedoelde advies, en dat zij uitsluitend
eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die
tekortkomingen van het systeem doen vermoeden in verband met tegenover de
Commissie gecertificeerde uitgaven in een jaar waarvoor een advies is gegeven
krachtens artikel 62, lid 1, onder d), ii), waarin geen bezwaren met betrekking
tot dergelijke tekortkomingen zijn gemaakt. Indien de Commissie tot dit besluit komt, stelt zij de betrokken lidstaat
daarvan in kennis. Indien er bewijzen zijn die tekortkomingen doen vermoeden,
kan zij ook eisen dat de lidstaat audits verricht overeenkomstig artikel 72, lid
3, of kan zij eigen audits uitvoeren krachtens artikel 72, lid 2. 2. Voor de in lid 1 bedoelde operationele programma's kan een lidstaat er
bovendien voor kiezen om volgens de nationale voorschriften instanties aan te
wijzen en procedures vast te stellen voor de uitoefening van: a) de functies van de managementautoriteit wat betreft de verificatie van de
medegefinancierde producten en diensten en de in het kader van artikel 60, onder
b), gedeclareerde uitgaven; b) de functies van de certificeringsautoriteit in het kader van artikel 61;
en c) de functies van de auditautoriteit in het kader van artikel 62. Als een lidstaat voor deze optie kiest, hoeft hij geen
certificeringsautoriteit of auditautoriteit in het kader van artikel 59, lid 1,
onder b) en c), aan te wijzen. Artikel 71 is van overeenkomstige toepassing. Als de Commissie de uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 60, 61 en 62
vaststelt, geeft zij aan welke bepalingen niet gelden voor de operationele
programma's waarvoor de betrokken lidstaat voor de in dit lid bedoelde optie
heeft gekozen. TITEL VII FINANCIEEL BEHEER HOOFDSTUK I Financieel beheer Deel 1 Vastleggingen Artikel 75 Vastleggingen 1. De communautaire vastleggingen voor de operationele programma's (hierna
"vastleggingen" genoemd) worden voor elk fonds en elke doelstelling verricht in
jaartranches over een periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013. De
eerste jaartranche wordt vastgelegd voordat de Commissie de beschikking tot
goedkeuring van het operationele programma heeft gegeven. De verdere tranches
worden in de regel uiterlijk op 30 april van elk jaar door de Commissie
vastgelegd op basis van het in artikel 32 bedoelde besluit een bijdrage uit de
fondsen te verlenen. 2. Als er geen betaling is verricht, kan de lidstaat uiterlijk op 30
september van het jaar n verzoeken om vastleggingen voor de operationele
programma's die betrekking hebben op de nationale reserve voor onvoorziene
uitgaven als bedoeld in artikel 51, over te dragen naar andere operationele
programma's. De lidstaat geeft in zijn verzoek aan welke operationele
programma's voor die overdracht in aanmerking komen. Deel 2 Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen Artikel 76 Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen 1. De Commissie betaalt de bijdrage uit de fondsen overeenkomstig de
kredieten. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande vastleggingen
van het betrokken fonds. 2. De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse
betalingen en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de
lidstaat aangewezen instantie. 3. Elk jaar sturen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 30 april een
voorlopige raming van hun vermoedelijke betalingsaanvragen voor het lopende
begrotingsjaar en het daaropvolgende begrotingsjaar. 4. Alle uitwisselingen met betrekking tot financiële transacties tussen de
Commissie en de door de lidstaten aangewezen autoriteiten en instanties gebeuren
in elektronische vorm overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen voor deze
verordening die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde
procedure vaststelt. In geval van overmacht, en in het bijzonder wanneer het
gemeenschappelijke computersysteem defect is of geen duurzame verbinding tot
stand kan worden gebracht, mag de lidstaat de uitgavenstaat en de
betalingsaanvraag op papier toezenden. Artikel 77 Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de berekening van de tussentijdse
betalingen en de saldobetalingen De tussentijdse betalingen en de saldobetalingen worden berekend door het in
de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma bepaalde
medefinancieringspercentage voor elk prioritair as toe te passen op de
subsidiabele uitgaven die in het kader van dat prioritair as zijn vermeld op
basis van een door de certificeringsautoriteit gecertificeerde
uitgavenstaat. De bijdrage van de Gemeenschap in de vorm van tussentijdse betalingen en
saldobetalingen is evenwel niet hoger dan de overheidsbijdrage en het maximale
bedrag aan bijstand uit de fondsen voor elk prioritair as zoals bepaald in de
beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma. Artikel 78 Uitgavenstaat 1. Alle uitgavenstaten bevatten voor elk prioritair as het totale bedrag van
de subsidiabele uitgaven, overeenkomstig artikel 56, die de begunstigden voor de
uitvoering van concrete acties hebben gedaan, alsmede de overeenkomstige
overheidsbijdrage die aan de begunstigden is of zal worden betaald
overeenkomstig de voorwaarden met betrekking tot de overheidsbijdrage. De door
de begunstigden betaalde uitgaven moeten worden verantwoord met geaccordeerde
rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht. Uitsluitend voor steunmaatregelen in de zin van artikel 87 van het Verdrag
geldt evenwel dat, naast de in de voorgaande alinea bepaalde voorwaarden, de
overheidsbijdrage die overeenkomt met de in een uitgavenstaat vermelde uitgaven
door de steunverlenende instantie aan de begunstigden moet zijn betaald. 2. Wat betreft staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag kunnen,
in afwijking van het eerste lid, in de uitgavenstaat voorschotten worden vermeld
die de steunverlenende instantie aan de begunstigden betaalt onder de volgende
cumulatieve voorwaarden: a) voor de voorschotten moet een bankgarantie of een financieringsfaciliteit
van de overheid met een gelijkwaardig effect worden verstrekt; b) zij mogen niet meer bedragen dan 35 % van het totaalbedrag van de aan een
begunstigde voor een bepaald project te verlenen steun; c) zij moeten worden gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden voor de
uitvoering van het project en moeten uiterlijk drie jaar na het jaar waarin het
voorschot is betaald of in elk geval op 31 december 2015 worden verantwoord door
gekwiteerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige
bewijskracht; zoniet moet de volgende uitgavenstaat dienovereenkomstig worden
gecorrigeerd. 3. Voor elk operationeel programma wordt in de uitgavenstaten apart vermeld
welke de in lid 1 bedoelde elementen zijn voor de regio's die overgangssteun
ontvangen. 4. Voor grote projecten als bedoeld in artikel 39 mogen uitsluitend uitgaven
in verband met grote projecten die reeds door de Commissie zijn goedgekeurd, in
de uitgavenstaten worden vermeld. 5. Indien de bijdrage uit het fonds wordt berekend onder verwijzing naar de
overheidsuitgaven, heeft, wat betreft artikel 52, lid 1, informatie betreffende
andere uitgaven dan overheidsuitgaven geen invloed op het verschuldigde bedrag
zoals berekend op basis van de betalingsaanvraag. 6. Wat betreft acties op het gebied van de financiële instrumentering zoals
deze in artikel 44 zijn gedefinieerd, worden in afwijking van lid 1 in de
uitgavenstaat de totale uitgaven vermeld welke bij de oprichting van of het
bijdragen aan die fondsen of holdingfondsen zijn betaald. Bij de gedeeltelijke of definitieve afsluiting van het operationele programma
worden de subsidiabele uitgaven evenwel gevormd door het totaal van: a) de betalingen uit fondsen voor stedelijke ontwikkeling voor investeringen
in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een
geïntegreerd plan voor stedelijke ontwikkeling, of b) de betalingen uit elk van de hierboven genoemde fondsen voor investeringen
in ondernemingen, of c) verstrekte garanties, inclusief bedragen die als garantie zijn vastgelegd
door garantiefondsen, alsmede d) subsidiabele beheerskosten. Het medefinancieringspercentage wordt toegepast op de door de begunstigde
betaalde subsidiabele uitgaven. De bijbehorende uitgavenstaat wordt dienovereenkomstig gecorrigeerd. 7. De renteopbrengsten van betalingen uit operationele programma's aan
fondsen in de zin van artikel 44 worden aangewend voor de financiering van
projecten op het gebied van stedelijke ontwikkeling in het geval van fondsen
voor stedelijke ontwikkeling of voor financiering van kleine en middelgrote
ondernemingen in de andere gevallen. Middelen die uit investeringen in de zin van artikel 44 aan de concrete actie
worden teruggestort of die overblijven nadat alle garanties zijn gehonoreerd,
worden door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten opnieuw gebruikt
ten behoeve van projecten voor stedelijke ontwikkeling of het midden- en
kleinbedrijf. Artikel 79 Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen 1. Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse
betalingen mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage van de fondsen aan
het operationele programma. 2. Ook nadat dit maximum is bereikt, blijft de certificeringsautoriteit de
Commissie in kennis stellen van alle tot en met 31 december van het jaar n
gecertificeerde uitgavenstaten en van alle bedragen die in de loop van het jaar
voor elk fonds zijn teruggevorderd; deze gegevens moeten uiterlijk eind februari
van het jaar n+1 zijn meegedeeld. Artikel 80 Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden De lidstaten vergewissen zich ervan dat de voor het verrichten van de
betalingen verantwoordelijke instanties ervoor zorgen dat de begunstigden het
volledige bedrag van de overheidsbijdrage zo spoedig mogelijk en volledig
ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden
ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke
werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden
verminderen. Artikel 81 Gebruik van de euro 1. De in de voorgelegde operationele programma's van de lidstaten
vastgestelde bedragen, de gecertificeerde uitgavenstaten, de betalingsaanvragen
en de uitgaven die in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering
worden vermeld, luiden in euro. 2. De bedragen van de beschikkingen van de Commissie betreffende operationele
programma's, en van de vastleggingen en de betalingen van de Commissie luiden in
euro en worden in euro uitgevoerd. 3. De lidstaten die op de datum van de betalingsaanvraag de euro niet als
munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale
munteenheid gedane uitgaven om in euro. Dit gebeurt aan de hand van de
maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de
maand waarin de uitgave in de rekeningen van de certificeringsinstantie van het
betrokken operationeel programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers
wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie. 4. Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in het
vorige lid beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die
vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de
nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de
certificeringsinstantie. Deel 3 Voorfinanciering Artikel 82 Betaling 1. Nadat de Commissie een beschikking heeft gegeven tot goedkeuring van de
bijdrage uit de fondsen voor elk operationeel programma, keert zij één enkele
voorfinanciering voor de periode 2007-2013 uit aan de door de lidstaat
aangewezen instantie. Het gedeelte van de voorfinanciering wordt in verschillende tranches
uitgekeerd, en wel als volgt: a) 2 % van de bijdrage uit het Structuurfonds aan het betrokken operationele
programma in 2007, en 3 % in 2008, voor lidstaten van de Europese Unie in haar
samenstelling van voor 1 mei 2004 zijn toegetreden; b) 2 % van de bijdrage uit het Structuurfonds aan het betrokken operationele
programma in 2007, 3 % in 2008, en 2 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei 2004
of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden; c) 2 % van de bijdrage van het EFRO in 2007, 3 % in 2008 en 2 % in 2009 als
het operationele programma past in het kader van de doelstelling "Europese
territoriale samenwerking" en ten minste één van de deelnemers een lidstaat is
die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie is toegetreden; d) 2 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het betrokken operationele
programma in 2007, 3 % in 2008, en 2,5 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei
2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden; e) 2,5 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het betrokken operationele
programma in 2007, 4 % in 2008, en 4 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei 2004
of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden. 2. Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt door de
instantie die de lidstaat heeft aangewezen, aan de Commissie terugbetaald indien
geen enkele betalingsaanvraag voor het operationele programma is toegezonden
binnen een termijn van 24 maanden te rekenen vanaf de uitkering van het eerste
gedeelte van de voorfinanciering. Deze terugbetaling is niet van invloed op de totale bijdrage van het fonds
aan het operationeel programma. Artikel 83 Rente De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden voor het betrokken
operationele programma bestemd, aangezien deze worden beschouwd, als middelen
voor de lidstaat, als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie
gedeclareerd op het tijdstip van de definitieve afsluiting van het operationele
programma. Artikel 84 Goedkeuring van de rekeningen Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag wordt in het kader van de
goedkeuring van de rekeningen van de Commissie volledig behandeld bij de
afsluiting van het operationele programma overeenkomstig artikel 89. Deel 4 Tussentijdse betalingen Artikel 85 Tussentijdse betalingen Voor elk operationeel programma worden tussentijdse betalingen verricht. De
eerste tussentijdse betaling wordt verricht overeenkomstig de bepalingen van
artikel 71, lid 2. Artikel 86 Ontvankelijkheid van de betalingsaanvragen 1. De Commissie verricht tussentijdse betalingen als aan de volgende
voorwaarden is voldaan: a) bij de Commissie is een betalingsaanvraag ingediend, alsmede een
uitgavenstaat overeenkomstig artikel 78; b) de Commissie heeft tijdens de volledige periode voor elk prioritair as
niet meer uitbetaald dan het maximale bedrag aan bijstand uit de fondsen als
bepaald in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het operationele
programma; c) de managementautoriteit heeft het meest recente jaarverslag over de
uitvoering bij de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 67, leden 1 en
3; d) de Commissie heeft ten aanzien van concrete acties waarvoor de uitgaven
overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met
redenen omkleed advies in verband met een inbreuk uitgebracht op grond van
artikel 226 van het Verdrag. 2. Indien niet is voldaan aan één of meer van de in lid 1 vermelde
voorwaarden, stelt de Commissie de lidstaat en de certificeringsautoriteit
daarvan uiterlijk binnen een maand in kennis, zodat de nodige stappen kunnen
worden gedaan om de situatie te verhelpen. Artikel 87 Termijn voor de indiening van de betalingsaanvragen en voor de betalingen 1. De certificeringsautoriteit vergewist zich ervan dat de aanvragen om
tussentijdse betalingen voor elk operationeel programma gegroepeerd bij de
Commissie worden ingediend, voorzover mogelijk driemaal per jaar. Voor
betalingen die de Commissie nog in het lopende jaar moet verrichten, moeten de
betalingsaanvragen uiterlijk op 31 oktober worden ingediend. 2. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen en indien
de betalingen niet zijn geschorst uit hoofde van artikel 92, verricht de
Commissie de tussentijdse betaling binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum
waarop een betalingsaanvraag die aan de in artikel 86 genoemde voorwaarden
voldoet, bij de Commissie is geregistreerd. Deel 5 Afsluiting van het programma en betaling van het eindsaldo Artikel 88 Gedeeltelijke afsluiting 1. Operationele programma's mogen gedeeltelijk worden afgesloten volgens een
door de lidstaat te bepalen periodiciteit. De gedeeltelijke afsluiting heeft betrekking op concrete acties die zijn
voltooid in de periode tot en met 31 december van het voorgaande jaar. Voor de
toepassing van deze verordening wordt een concrete actie geacht voltooid te zijn
wanneer alle activiteiten in het kader van die acties daadwerkelijk zijn
uitgevoerd en alle uitgaven van de begunstigden en de overeenkomstige
overheidsbijdragen voor die actie zijn betaald. 2. Er wordt overgegaan tot gedeeltelijke afsluiting op voorwaarde dat de
lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december van een gegeven jaar de volgende
documenten toezendt: a) een uitgavenstaat die betrekking heeft op de in lid 1 bedoelde concrete
acties; b) een verklaring van gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig artikel 62, lid
1, onder d), iii). 3. Eventuele financiële correcties overeenkomstig de artikelen 98 en 99 ten
aanzien van concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting heeft
plaatsgevonden, zijn netto financiële correcties. Artikel 89 Voorwaarden voor de betaling van het eindsaldo 1. De Commissie betaalt het eindsaldo op voorwaarde dat: a) de lidstaat uiterlijk op 31 maart 2017 een betalingsaanvraag heeft
toegezonden die de volgende documenten omvat: i) een aanvraag om betaling van het eindsaldo en een uitgavenstaat
overeenkomstig artikel 78; ii) het eindverslag over de uitvoering van het operationele programma, dat de
in artikel 67 bedoelde gegevens bevat; iii) een verklaring van afsluiting als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder
e); en b) de Commissie ten aanzien van concrete acties waarvoor de uitgaven
overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met
redenen omkleed advies in verband met een inbreuk heeft uitgebracht op grond van
artikel 226 van het Verdrag. 2. Als niet alle in lid 1 genoemde documenten bij de Commissie zijn
ingediend, wordt het eindsaldo overeenkomstig artikel 93 ambtshalve
doorgehaald. 3. De Commissie stelt de lidstaat binnen 5 maanden na ontvangst van de in lid
1, onder a), iii), bedoelde verklaring van afsluiting in kennis van haar advies
over de inhoud van de verklaring. Indien de Commissie binnen 5 maanden geen
opmerkingen maakt, wordt de verklaring van afsluiting geacht te zijn
aanvaard. 4. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de
Commissie het eindsaldo uiterlijk 45 dagen na de laatstvallende van de volgende
data: a) de datum waarop zij het eindverslag aanvaardt overeenkomstig artikel 67,
lid 4, of b) de datum waarop zij de in lid 1, onder a), iii), van dit artikel bedoelde
verklaring van afsluiting aanvaardt. 5. Onverminderd lid 6 wordt het saldo van de vastlegging twaalf maanden na
deze betaling doorgehaald. Het operationeel programma is afgesloten zodra een
van de drie volgende handelingen is verricht: a) de betaling van het eindsaldo dat door de Commissie op basis van de in lid
1 bedoelde documenten is bepaald; b) de toezending door de Commissie aan de lidstaat van een debetnota voor
onverschuldigd betaalde bedragen in verband met het operationeel programma; c) de doorhaling van het eindsaldo van de vastlegging. De Commissie stelt de lidstaat binnen 2 maanden in kennis van de datum van
afsluiting van het operationele programma. 6. Niettegenstaande de resultaten van eventuele door de Commissie of de
Europese Rekenkamer verrichte audits kan het eindsaldo dat de Commissie voor een
operationeel programma heeft betaald, worden gerectificeerd binnen negen maanden
na de betaaldatum of, bij een negatief door de lidstaat terug te betalen saldo,
binnen negen maanden na de datum waarop de debetnota is verzonden. Zo'n
rectificatie van het saldo heeft geen gevolgen voor de overeenkomstig lid 5
bepaalde datum van afsluiting van het operationele programma. Artikel 90 Beschikbaarheid van documenten 1. Onverminderd de in artikel 87 van het Verdrag opgenomen voorschriften voor
staatssteun zorgt de managementautoriteit ervoor dat alle bewijsstukken
betreffende uitgaven en audits in verband met het betrokken operationele
programma ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden
gedurende: a) drie jaar na de afsluiting van een operationeel programma als omschreven
in artikel 89, lid 3, b) drie jaar na het jaar waarin een gedeeltelijke afsluiting heeft
plaatsgevonden, in het geval van documenten betreffende de uitgaven en audits
inzake concrete acties als bedoeld in lid 2. In geval van gerechtelijke vervolging of op een met redenen omkleed verzoek
van de Commissie worden deze termijnen geschorst. 2. De managementautoriteit stelt voor de Commissie de lijst op van de
voltooide concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig
artikel 88 heeft plaatsgevonden. 3. De bewijsstukken worden hetzij als originele stukken, hetzij als voor
authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers
bewaard. Deel 6 Uitstel en schorsing van betalingen Artikel 91 Uitstel van betaling 1. De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr.
1605/2002 kan de betaling maximaal zes maanden uitstellen als: a) er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie
bewijzen zijn die significante tekortkomingen in de goede werking van de
beheers- en controlesystemen doen vermoeden, b) de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar
aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat
uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige
onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn
genomen. 2. De lidstaat en de certificeringsautoriteit worden onmiddellijk in kennis
gesteld van de redenen voor dit uitstel. Het uitstel wordt beëindigd zodra de
lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen. Artikel 92 Schorsing van betalingen 1. De Commissie kan de tussentijdse betalingen op het niveau van een
prioriteit of een programma geheel of gedeeltelijk schorsen als: a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen
vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de
certificering van de betalingen, en er in dat verband geen correctiemaatregelen
zijn genomen; of b) uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een
ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn
genomen; of c) een lidstaat ernstig tekort schiet in het nakomen van zijn verplichtingen
uit hoofde van artikel 70, leden 1 en 2. 2. De Commissie kan besluiten de tussentijdse betalingen geheel of
gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld
binnen twee maanden zijn opmerkingen te maken en zij niettemin nog steeds van
oordeel is dat zich een van de situaties voordoet als bedoeld in lid 1. 3. De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse
betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing
van de schorsing mogelijk te maken. Als de lidstaat niet de vereiste maatregelen
neemt, kan de Commissie besluiten de bijdrage van de Gemeenschap aan het
operationele programma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig
artikel 99. Deel 7 Ambtshalve te verrichten doorhaling Artikel 93 Beginselen 1. Het gedeelte van een vastlegging voor een operationeel programma dat
uiterlijk op 31 december van het tweede jaar na het jaar waarin de vastlegging
voor het programma is verricht, niet voor een voorfinanciering of tussentijdse
betalingen is gebruikt, of waarvoor geen betalingsaanvraag overeenkomstig
artikel 86 aan de Commissie is toegezonden, wordt door de Commissie ambtshalve
doorgehaald, met uitzondering van het bepaalde in lid 2. 2. Voor lidstaten waarvan het BBP over de periode 2001-2003 minder bedroeg
dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 over dezelfde periode, zoals
weergegeven in bijlage II, is de in lid 1 bedoelde termijn 31 december van het
derde jaar na het jaar waarin de jaarlijkse vastlegging voor hun operationele
programma is verricht in de periode van 2007 tot en met 2010. Deze termijn moet ook van toepassing zijn op de jaarlijkse vastlegging van
2007 tot 2010 in een operationeel programma dat past in het kader van de
doelstelling "Europese territoriale samenwerking", indien ten minste een van de
deelnemende staten een lidstaat is als bedoeld in de vorige alinea. 3. Het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat,
wordt ambtshalve doorgehaald als de Commissie daarvoor uiterlijk op 31 maart
2017 geen ontvankelijke betalingsaanvraag heeft ontvangen. 4. Als deze verordening na 1 januari 2007 in werking treedt, wordt voor de
eerste vastlegging de termijn waarna de eerste ambtshalve verrichte doorhaling
zoals bedoeld in lid 1 kan plaatsvinden, verlengd met het aantal maanden dat
verstrijkt tussen 1 januari 2007 en de datum van de eerste vastlegging. Artikel 94 Schorsingstermijn voor grote projecten en steunregelingen Indien de Commissie beslist om een groot project of een steunregeling toe te
staan, worden de bedragen die ambtshalve kunnen worden doorgehaald, verlaagd met
de jaarlijkse bedragen die voor dergelijke grote projecten of steunregelingen
zijn bestemd. Wat die jaarlijkse bedragen betreft, is de aanvangsdatum voor de berekening
van de termijnen voor de ambtshalve te verrichten doorhaling als bedoeld in
artikel 93 de datum van de latere beslissing die nodig is om dergelijke acties
toe te staan. Artikel 95 Schorsingstermijn voor gerechtelijke procedures en administratief beroep Het bedrag dat ambtshalve kan worden doorgehaald, wordt verlaagd met de
bedragen die de certificeringsautoriteit niet bij de Commissie heeft kunnen
declareren omdat concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure
of een administratief beroep met opschortende werking, mits de lidstaat de
Commissie uiterlijk op 31 december van het tweede of het derde jaar na het jaar
van de vastlegging als bedoeld in artikel 93 een met redenen omklede
kennisgeving toezendt. Voor het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat,
wordt de in artikel 93, lid 2, bedoelde termijn onder deze zelfde voorwaarden
geschorst voor het bedrag dat met de betrokken concrete acties overeenkomt. De bovenbedoelde vermindering kan eenmaal worden aangevraagd indien de
schorsing maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naar gelang van
het aantal jaren tussen het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van
de uitvoering van de actie en de datum van het definitieve wettelijke of
bestuurlijke besluit. Artikel 96 Uitzonderingen op de ambtshalve te verrichten doorhaling Bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen worden niet
meegerekend: a) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor uiterlijk op 31 december van
het tweede of het derde jaar na het jaar van de vastlegging als bedoeld in
artikel 93 en overeenkomstig de artikelen 91 en 92 een betalingsaanvraag is
ingediend, maar waarvoor de Commissie de vergoeding heeft uitgesteld of
geschorst. Wanneer het probleem dat aanleiding heeft gegeven tot het uitstel of
de schorsing van de betaling, is opgelost, wordt de regeling inzake de
ambtshalve te verrichten doorhaling toegepast op het betrokken deel van de
vastlegging; b) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor een betalingsaanvraag is
ingediend maar waarvoor de vergoeding is gemaximeerd, met name vanwege een
gebrek aan begrotingsmiddelen; c) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor geen ontvankelijke
betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens overmacht, voorzover deze situatie
ernstige repercussies had voor de uitvoering van het operationele programma. De
nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse
gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het hele operationele
programma of van een deel daarvan aantonen. Artikel 97 Procedure 1. De Commissie brengt de lidstaat en de betrokken autoriteiten tijdig op de
hoogte wanneer er gevaar bestaat dat vastleggingen ambtshalve worden doorgehaald
overeenkomstig artikel 93. De Commissie stelt de lidstaat en de betrokken
autoriteiten in kennis van het bedrag dat volgens de gegevens waarover zij
beschikt ambtshalve moet worden doorgehaald. 2. De lidstaat heeft vanaf de ontvangst van die kennisgeving twee maanden de
tijd om akkoord te gaan met het betrokken bedrag of zijn opmerkingen kenbaar te
maken. Uiterlijk negen maanden na de in artikel 93 bedoelde uiterste data gaat
de Commissie over tot het ambtshalve doorhalen. 3. Als een bedrag ambtshalve wordt doorgehaald, wordt de bijdrage uit de
fondsen voor het betrokken operationele programma voor het betrokken jaar met
dat bedrag verlaagd. De lidstaat legt binnen twee maanden te rekenen vanaf de
datum van doorhaling een herzien financieringsplan over waarin de verdeling van
het verlaagde steunbedrag over een of meer prioritaire assen van het
operationele programma wordt weergegeven. Bij ontstentenis daarvan verlaagt de
Commissie de voor elk prioritair as toegewezen bedragen verhoudingsgewijs. HOOFDSTUK II Financiële correcties Deel 1 Financiële correcties door de lidstaten Artikel 98 Financiële correcties door de lidstaten 1. In eerste instantie is het aan de lidstaten om onregelmatigheden te
onderzoeken, op te treden wanneer een belangrijke wijziging wordt geconstateerd
die de aard of de voorwaarden van de uitvoering of de controle van concrete
acties of operationele programma's beïnvloedt, en de nodige financiële
correcties te verrichten. 2. De lidstaat past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in
verband met eenmalige of systematische onregelmatigheden die bij concrete acties
of operationele programma's zijn geconstateerd. De door de lidstaat verrichte
correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de
overheidsbijdrage aan het operationele programma. De lidstaat houdt rekening met
de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor
de fondsen. De lidstaat mag de communautaire middelen die op deze wijze beschikbaar
komen, overeenkomstig lid 3 tot en met 31 december 2015 opnieuw gebruiken voor
het betrokken operationele programma. 3. De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet opnieuw worden
gebruikt voor de concrete actie(s) waarop de correctie is toegepast, noch, als
het gaat om een financiële correctie voor een systematische onregelmatigheid,
voor bestaande concrete acties binnen het gehele prioritaire as of het deel
daarvan waar de systematische fout is geconstateerd. 4. Bij een systematische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek
uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn. Deel 2 Financiële correcties door de Commissie Artikel 99 Criteria voor de correcties 1. De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de
Gemeenschap aan een operationeel programma volledig of gedeeltelijk in te
trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat: a) het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen
vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in
gevaar brengen; b) de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden
vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid
bedoelde correctieprocedure werd ingeleid; c) een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 98 heeft
voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid. 2. De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde
afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met de systematische
aard van de onregelmatigheid om te bepalen of het nodig is een forfaitaire of
geëxtrapoleerde correctie toe te passen. 3. De Commissie houdt bij de vaststelling van het bedrag van een correctie
rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de
financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken operationele
programma zijn geconstateerd. 4. Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn
geconstateerd door andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij
met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na
onderzoek van de op grond van artikel 98, lid 2, door de betrokken lidstaat
genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 70, lid 1, onder b), verstrekte
verslagen en de eventuele antwoorden van de lidstaat. 5. Wanneer een lidstaat zijn in artikel 15, lid 4, vermelde verplichtingen
niet nakomt, kan de Commissie, proportioneel aan de mate van niet-nakoming van
deze verplichtingen, een financiële correctie toepassen door de bijdrage van de
structuurfondsen aan de betrokken lidstaat geheel of gedeeltelijk in te
trekken. Het percentage dat toepasselijk is op de in dit lid bedoelde financiële
correctie wordt bepaald in de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening die de
Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure heeft
vastgesteld. Artikel 100 Procedure 1. Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, leidt zij de
procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van haar voorlopige
conclusies en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen
toekomen. Als de Commissie een geëxtrapoleerde of forfaitaire financiële correctie
voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de
betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de
onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In
overleg met de Commissie mag de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend
deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar
behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan twee
maanden na de bovengenoemde periode van twee maanden. 2. De Commissie houdt rekening met alle door de lidstaat binnen de in lid 1
genoemde termijn aangevoerde bewijsstukken. 3. Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt,
nodigt de Commissie de lidstaat uit tot een hoorzitting, waar beide partijen in
een geest van samenwerking in het kader van het partnerschap proberen
overeenstemming te bereiken over de opmerkingen en de daaruit te trekken
conclusies. 4. In geval van overeenstemming mag de lidstaat de betrokken communautaire
middelen opnieuw gebruiken, overeenkomstig artikel 98, lid 2, tweede alinea. 5. Als er geen overeenstemming wordt bereikt, neemt de Commissie uiterlijk
zes maanden na de datum van de hoorzitting een besluit over de financiële
correctie, rekening houdend met alle informatie en opmerkingen die in de loop
van de procedure zijn voorgelegd. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de
periode van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie
gezonden uitnodiging daartoe. Artikel 101 Verplichtingen van de lidstaten Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de
lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 98, lid 2, van
deze verordening en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 87
van het Verdrag en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad
van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van
artikel 88 van het EG-Verdrag onverlet [17]. Artikel 102 Terugbetaling 1. Elke aan de algemene begroting van de Europese Unie te verrichten
terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de
invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening
(EG, Euratom) nr. 1605/2002. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede
maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven. 2. Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te
late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de
daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt
hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste
herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de
vervaldatum valt. TITEL VIII COMITÉS HOOFDSTUK I Coördinatiecomité van de fondsen Artikel 103 Comité en procedures 1. De Commissie wordt bijgestaan door het Coördinatiecomité voor de fondsen
(hierna het "comité" genoemd). 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit
1999/468/EG van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit
1999/468/EG van toepassing. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt
vastgesteld op drie maanden. 4. Het Coördinatiecomité voor de fondsen stelt zijn reglement van orde
vast. 5. De EIB en het EIF wijzen elk een vertegenwoordiger aan, die niet aan de
stemming deelneemt. HOOFDSTUK II Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag Artikel 104 Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité uit hoofde van artikel 147
van het Verdrag ("het Comité"). Het Comité is samengesteld uit één
vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de
werknemersorganisaties en één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties
per lidstaat. Het lid van de Commissie dat met het voorzitterschap van het
Comité is belast, kan deze functie aan een hoge ambtenaar van de Commissie
delegeren. 2. Elke lidstaat draagt voor elke vertegenwoordiger van elke in lid 1
genoemde categorie een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger voor. Bij
afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de
beraadslagingen deel. 3. De leden en hun plaatsvervangers worden op voorstel van de Commissie door
de Raad benoemd voor een periode van drie jaar. Zij zijn herbenoembaar. De Raad
streeft bij de samenstelling van het Comité naar een billijke vertegenwoordiging
van alle betrokken categorieën. De EIB en het EIF kunnen voor de agendapunten
die hen aanbelangen, een vertegenwoordiger aanwijzen, die niet aan de stemming
deelneemt. 4. Het comité a) brengt advies uit over de uitvoeringsbepalingen van deze verordening; b) brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie
betreffende de programmering, voorzover daarvoor in een bijdrage van het ESF is
voorzien; c) wordt geraadpleegd bij de behandeling van de onder artikel 45 vallende
soorten maatregelen inzake technische bijstand, voorzover daarvoor een bijdrage
uit het ESF wordt verleend, en andere relevante aangelegenheden met gevolgen
voor de uitvoering van de strategieën inzake werkgelegenheid, opleiding en
sociale integratie op EU-niveau, met relevantie voor het ESF. 5. De Commissie kan het Comité raadplegen over andere dan de in lid 4
genoemde punten. 6. De adviezen van het comité worden aangenomen met absolute meerderheid van
de geldig uitgebrachte stemmen. De Commissie licht het comité in over de wijze
waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden. TITEL IX SLOTBEPALINGEN Artikel 105 Overgangsbepalingen 1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de
wijziging, met inbegrip van de gehele of gedeeltelijke intrekking, van bijstand
met medefinanciering uit de structuurfondsen of van projecten met
medefinanciering uit het Cohesiefonds die de Commissie heeft goedgekeurd op
grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 [18], (EEG) nr. 4253/88 [19], (EG) nr.
1164/94 [20] en (EG) nr. 1260/1999 of van enige andere regelgeving die op 31
december 2006 op de betrokken bijstand van toepassing is; de betrokken
regelgeving blijft derhalve van toepassing op de bijstand of de projecten totdat
deze worden afgesloten. 2. Bij de besluitvorming over operationele programma's houdt de Commissie
rekening met alle bijstand met medefinanciering uit de structuurfondsen en alle
projecten met medefinanciering uit het Cohesiefonds die reeds vóór de
inwerkingtreding van deze verordening door de Raad of de Commissie goedgekeurd
zijn en die in de loop van de door de operationele programma's bestreken periode
een financiële weerslag hebben. 3. In afwijking van de artikelen 31, lid 2, 32, lid 4, en 37, lid 1, van
Verordening (EG) nr. 1260/1999 worden de delen van de bedragen die zijn
vastgelegd voor bijstand met medefinanciering uit het EFRO of het ESF welke door
de Commissie tussen 1 januari 2000 en 31 december 2006 is goedgekeurd en
waarvoor de gecertificeerde verklaring betreffende de daadwerkelijk verrichte
uitgaven, het eindverslag over de uitvoering en de verklaring als bedoeld in
artikel 38, lid 1, onder f), van de voornoemde verordening niet bij de Commissie
zijn ingediend uiterlijk 15 maanden na de einddatum voor de subsidiabiliteit van
de uitgaven als bepaald in de beschikking waarbij de bijdrage van de fondsen
wordt vastgesteld, uiterlijk 6 maanden na deze termijn door de Commissie
ambtshalve doorgehaald, hetgeen aanleiding geeft tot terugbetaling van de
onverschuldigd betaalde bedragen. Bedragen die verband houden met concrete acties of programma's die zijn
geschorst wegens een gerechtelijke procedure of administratief beroep met
opschortend effect, worden niet meegerekend bij de berekening van de ambtshalve
door te halen bedragen. Artikel 106 Herzieningsclausule Uiterlijk op 31 december 2013 beziet de Raad deze verordening opnieuw
overeenkomstig de procedure van artikel 161 van het Verdrag. Artikel 107 Intrekking Onverminderd het bepaalde in artikel 105, lid 1, wordt Verordening (EG) nr.
1260/1999 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als
verwijzingen naar deze verordening. Artikel 108 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar
bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De artikelen 1 tot en met 16, 25 tot en met 28, 32 tot en met 40, 47 tot en
met 49, 52 tot en met 54, 56, 58 tot en met 62, 69 tot en met 74, 103 tot en met
105, en 108 zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze
verordening, alleen voor de programma's voor de periode 2007-2013. De overige
artikelen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2007. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks
toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 11 juli 2006. Voor de Raad De voorzitter E. Heinäluoma [1] Instemming betuigd op 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het
Publicatieblad). [2] PB C 255 van 14.10.2005, blz. 79. [3] PB C 231 van 20.9.2005, blz. 1. [4] PB C 121 van 20.5.2005, blz. 14. [5] PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. [6] PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij
Verordening (EG) nr. 173/2005 (PB L 29 van 2.2.2005, blz. 3). [7] PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening
(EG) nr. 1888/2005 (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 1). [8] Zie bladzijde 82 van dit Publicatieblad. [9] PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. [10] Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad. [11] Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad. [12] Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad. [13] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. [14] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. [15] PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21. [16] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. [17] PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de
Toetredingsakte van 2003. Noot voor de lezer: De titel van Verordening (EG) n.
659/1999 is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 12 van
het Verdrag van Amsterdam; de oorspronkelijke verwijzing was naar artikel 93 van
het Verdrag. [18] Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende
de taken van de fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede
de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese
Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185 van
15.7.1988, blz. 9). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr.
1260/1999. [19] Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot
vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met
betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden
structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese
Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB
L 374 van 31.12.1988, blz. 1). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr.
1260/1999. [20] Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting
van een Cohesiefonds (PB L 130 van 25.5.1994, blz. 1). Verordening laatstelijk
gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003. -------------------------------------------------- BIJLAGE I Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2007-2013 (bedoeld in artikel 18) (EUR — prijzen van 2004) | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 42863000000 | 43318000000 | 43862000000 | 43860000000 | 44073000000 |
44723000000 | 45342000000 | -------------------------------------------------- BIJLAGE II Financieel kader In artikel 18 bedoelde criteria en methoden Toewijzingsmethode voor de regio's die in aanmerking komen voor de in artikel
5, lid 1, bedoelde convergentiedoelstelling 1. De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn
afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die op basis van de relatieve
regionale en nationale welvaart en het werkloosheidspercentage stapsgewijs als
volgt worden berekend: a) er wordt een absoluut bedrag (in euro) bepaald door vermenigvuldiging van
de bevolking van de betrokken regio met het verschil tussen het BBP per inwoner
van die regio, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, en het gemiddelde BBP per
inwoner van de EU-25; b) op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de
financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt
naar gelang van de relatieve welvaart, ten opzichte van het gemiddelde van de
EU-25, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt
gedifferentieerd: - 4,25 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner
minder dan 82 % van het communautaire gemiddelde bedraagt; - 3,36 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner
tussen de 82 % en 99 % van het communautaire gemiddelde ligt; - 2,67 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner
meer dan 99 % van het communautaire gemiddelde bedraagt; c) aan het met stap ii) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een
bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 700 EUR per
werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal
werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde
werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben. Toewijzingsmethode voor de lidstaten die in aanmerking komen voor de in
artikel 5, lid 2, bedoelde steun uit het Cohesiefonds 2. De theoretische totale toewijzing voor het Cohesiefonds wordt verkregen
door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner van 44,7 EUR te vermenigvuldigen
met de voor financiering in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze
theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat a
priori recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn
bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door
toepassing van de volgende stappen: a) er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de
bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en
oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten; indien evenwel het aandeel
van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte
met een factor 5 of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een
uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel
in de totale bevolking gebruikt; b) op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk
aan een derde van het percentage waarmee het BNI per inwoner van de betrokken
lidstaat, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, boven of onder het gemiddelde BNI
per inwoner van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt
weergegeven als 100 %). 3. Gezien de aanzienlijke behoeften op het gebied van vervoers- en
milieu-infrastructuur van de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn
toegetreden, wordt het aandeel in het Cohesiefonds gemiddeld gedurende de
periode bepaald op een derde van de totale financiële toewijzing
(Structuurfondsen en Cohesiefonds tezamen). Voor de overige lidstaten is de
financiële toewijzing het rechtstreekse resultaat van de in punt 2 beschreven
toewijzingsmethode. Toewijzingsmethode voor de lidstaten en regio's die in aanmerking komen voor
de in artikel 6 bedoelde doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" 4. Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn
in aanmerking komende regio's, die worden bepaald volgens de onderstaande
criteria, gewogen zoals vermeld: totale bevolking (weging 0,5), aantal werklozen
in regio's van NUTS-niveau III met een werkloosheidspercentage dat boven het
groepsgemiddelde ligt (weging 0,2), aantal banen dat nodig is om een
arbeidsparticipatie van 70 % te bereiken (weging 0,15), aantal werkenden met een
laag opleidingsniveau (weging 0,10), geringe bevolkingsdichtheid (weging 0,05).
Vervolgens worden de aandelen bijgesteld overeenkomstig de relatieve regionale
welvaart (voor elke regio, verhoging of verlaging van zijn totale aandeel met +
5 %/-5 % naar gelang zijn BBP per inwoner onder of boven het gemiddelde BBP per
inwoner van de groep ligt). Het aandeel van elke lidstaat mag evenwel niet
minder zijn dan drievierde van zijn aandeel in 2006 in de gezamenlijke
financiering uit hoofde van de doelstellingen 2 en 3. Toewijzingsmethode voor de in artikel 7 bedoelde doelstelling "Europese
territoriale samenwerking" 5. De verdeling van de middelen over de ontvangende lidstaten (met inbegrip
van de bijdrage van het EFRO aan de financiering van het Europees nabuurschaps-
en partnerschapsinstrument en van het in artikel 21, lid 2, bedoelde
pretoetredingsinstrument) wordt als volgt vastgesteld: a) voor de in artikel 7, lid 1, bedoelde grensoverschrijdende component, op
basis van de bevolking van de regio's van NUTS-niveau III in land- en
zeegrensgebieden, als aandeel van de totale bevolking van alle in aanmerking
komende regio's; b) voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde transnationale component, op basis
van de totale bevolking van de lidstaat, als aandeel van de totale bevolking van
alle betrokken lidstaten. Toewijzingsmethode voor de lidstaten en regio's die in aanmerking komen voor
de in artikel 8 bedoelde overgangssteun 6. Toewijzingen in het kader van de in artikel 8 bedoelde overgangssteun
worden berekend aan de hand van de volgende parameters: a) voor de regio's als omschreven in artikel 8, lid 1, 80 % van de in 2006
per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een
lineaire vermindering om in 2013 te komen tot de nationale gemiddelde
steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling Regionaal concurrentievermogen
en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in
voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een
premie van 600 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio
boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde
werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben; b) voor de regio's als omschreven in artikel 8, lid 2, 75 % van hun in 2006
per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een
lineaire vermindering om in 2011 te komen tot de nationale gemiddelde
steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling Regionaal concurrentievermogen
en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in
voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een
premie van 600 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio
boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde
werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben; c) voor de lidstaten als omschreven in artikel 8, lid 3, is de toewijzing
degressief over een periode van zeven jaar, waarbij het bedrag in 2007 1,2
miljard EUR beloopt, in 2008 850 miljoen EUR, in 2009 500 miljoen EUR, in 2010
250 miljoen EUR, in 2011 200 miljoen EUR, in 2012 150 miljoen EUR en in 2013 100
miljoen EUR. Plafond voor overdrachten van middelen ter ondersteuning van de cohesie 7. Ter bevordering van de doelstellingen, namelijk het op passende wijze
concentreren van middelen uit het cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's
en lidstaten, en het verminderen van de verschillen in de gemiddelde
steunintensiteit per inwoner ten gevolge van de vaststelling van een bovengrens,
bedraagt het plafond voor overdrachten krachtens deze verordening uit de fondsen
aan elke afzonderlijke lidstaat: - voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 van
minder dan 40 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,7893 % van hun BBP - voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003
gelijk aan of hoger dan 40 % en minder dan 50 % van het gemiddelde van de EU-25:
3,7135 % van hun BBP - voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003
gelijk aan of hoger dan 50 % en minder dan 55 % van het gemiddelde van de EU-25:
3,6188 % van hun BBP - voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003
gelijk aan of hoger dan 55 % en minder dan 60 % van het gemiddelde van de EU-25:
3,5240 % van hun BBP - voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003
gelijk aan of hoger dan 60 % en minder dan 65 % van het gemiddelde van de EU-25:
3,4293 % van hun BBP - voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003
gelijk aan of hoger dan 65 % en minder dan 70 % van het gemiddelde van de EU-25:
3,3346 % van hun BBP - voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003
gelijk aan of hoger dan 70 % en minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25:
3,2398 % van hun BBP - vervolgens wordt per verhoging van 5 % van het gemiddelde BNI (KKS) per
inwoner voor 2001-2003 ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, het plafond
voor overdrachten verminderd met 0,09 % van het BBP. 8. Tot de in lid 7 genoemde maxima behoren de bijdrage uit het EFRO voor de
financiering van het onderdeel "grensoverschrijdende samenwerking" van het
Europees nabuur- en partnerschapsinstrument en het Pretoetredingsinstrument, de
bijdrage uit de jaarlijkse toewijzingen van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL
afkomstige deel van het ELFPO, en het Europees Visserijfonds. 9. De berekeningen van het BBP door de Commissie zullen worden gebaseerd op
de statistieken die in april 2005 zijn gepubliceerd. Voor elke lidstaat wordt,
uitgaande van de ramingen van de Commissie van april 2005, een individueel
nationaal groeipercentage van het BBP voor 2007-2013 toegepast. 10. Indien in 2010 blijkt dat het gecumuleerde BBP van een lidstaat voor de
jaren 2007-2009 met meer dan 5 % afwijkt van het overeenkomstig lid 9 geraamde
gecumuleerde BBP, ook als gevolg van wijzigingen van de wisselkoersen, worden de
overeenkomstig lid 7 voor die periode aan die lidstaat toegewezen bedragen
dienovereenkomstig bijgesteld. Het totale netto-effect van deze bijstellingen
mag niet meer dan 3 miljard EUR in positieve of negatieve zin bedragen. In ieder
geval wordt, indien het netto-effect positief is, het totaal aan bijkomende
middelen beperkt tot het niveau van onderbesteding ten opzichte van de plafonds
voor categorie 1B zoals die voor de jaren 2007-2010 zijn vermeld in de
Interinstitutionele Overeenkomst van 17 mei 2006 betreffende de
begrotingsdiscipline en een gezond financieel beheer. De laatste bijstellingen
zullen in gelijke delen over de jaren 2011-2013 worden gespreid. 11. Teneinde de waarde van de Poolse zloty tijdens de referentieperiode weer
te geven, zal het resultaat van de toepassing van het plafond voor overdrachten,
zoals vastgelegd in punt 7 van deze bijlage, met betrekking tot Polen voor de
periode voorafgaand aan de in punt 10 bedoelde herziening (2007-2009)
vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt van 1,04. Aanvullende bepalingen 12. Wanneer in een bepaalde lidstaat de uitfaseringsregio's als omschreven in
artikel 8, lid 1, ten minste eenderde vertegenwoordigen van de totale bevolking
van de in 2006 voor doelstelling 1-steun volledig in aanmerking komende regio's,
bedragen de steunpercentages 80 % van de in 2006 per regio vastgestelde
steunintensiteit per inwoner in 2007, 75 % in 2008, 70 % in 2009, 65 % in 2010,
60 % in 2011, 55 % in 2012 en 50 % in 2013. 13. Bij de toepassing van de in de punten 6, onder a), en 6, onder b),
beschreven overgangsregeling geldt voor de regio's die in de periode 2000-2006
niet in aanmerking kwamen voor de status van doelstelling 1 of die daarvoor pas
in aanmerking zijn gekomen in 2004, als uitgangspunt 90 % van hun theoretische
steunintensiteit per inwoner voor 2006, berekend op basis van de
toewijzingsmethode van Berlijn van 1999, waarbij hun regionaal BBP-niveau per
inwoner wordt gelijkgesteld met 75 % van het gemiddelde van de EU-15. 14. Onverminderd punt 7 zullen de Poolse NUTS-niveau II-regio's Lubelskie,
Podkarpackie, Warmínsko-Mazurskie, Podlaskie en Świetokrzyskie, met de laagste
vijf BBP's per inwoner (KKS) in de EU-25, steun uit het EFRO genieten bovenop de
steun waarvoor zij anderszins in aanmerking komen. Deze aanvullende financiering
bedraagt 107 EUR per inwoner in de periode 2007-2013 in het kader van de
convergentiedoelstelling. Eventuele verhoging ex punt 10 van de aan Polen
toegewezen steunbedragen geschiedt onverminderd de hierboven beschreven
aanvullende financiering. 15. Onverminderd punt 7 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Közép-Magyarország
een aanvullend bedrag van 140 miljoen EUR toegewezen voor de periode 2007-2013.
Voor deze regio gelden dezelfde regelgevende bepalingen als voor de in artikel
8, lid 1, bedoelde regio's. 16. Onverminderd punt 7 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Praag voor de
periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 200 miljoen EUR toegewezen uit
hoofde van de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid". 17. Cyprus zal in de periode 2007-2013 de overgangsregelingen genieten die
gelden voor de in punt 6 onder b) omschreven regio's, waarbij het uitgangspunt
voor Cyprus in 2007 overeenkomstig punt 13 wordt vastgesteld. 18. Hoewel de NUTS-niveau II-regio's Itä-Suomi en Madeira de status van
infaseringsregio behouden, zullen zij de financiële overgangsregelingen van punt
6, onder a), genieten. 19. De NUTS-niveau II-regio "Canarische Eilanden" krijgt voor de periode
2007-2013 een aanvullend bedrag van 100 miljoen EUR uit hoofde van de in artikel
8, lid 2, bedoelde overgangssteun. 20. De in artikel 299 van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden en de
regio's van NUTS-niveau II die voldoen aan de criteria van artikel 2 van
Protocol nr. 6 bij het Verdrag betreffende de toetreding van Oostenrijk, Finland
en Zweden, komen gezien hun specifieke omstandigheden in aanmerking voor extra
financiering uit het EFRO. Deze financiering bedraagt 35 EUR per inwoner per
jaar en komt bovenop de andere middelen waarvoor deze regio's anderszins in
aanmerking komen. 21. Met betrekking tot de toewijzingen op grond van de grensoverschrijdende
tak van de in artikel 7, lid 1, bedoelde doelstelling "Europese territoriale
samenwerking" zal de steunintensiteit voor regio's langs de voormalige
landbuitengrenzen tussen de EU-15 en de EU-12 en tussen de EU-25 en de EU-2 50 %
hoger zijn dan die voor de overige betrokken regio's. 22. Uit erkentelijkheid voor de speciale inspanningen voor het vredesproces
in Noord-Ierland zal een totaal bedrag van 200 miljoen EUR worden toegewezen
voor het programma PEACE over de periode 2007-2013. Het programma PEACE zal
worden uitgevoerd als een grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma in de zin
van artikel 3, lid 2, onder c), en zal met name, ter bevordering van de
economische en sociale stabiliteit in de betrokken regio's, acties ter
bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen behelzen. Het in
aanmerking komende gebied bestaat uit Noord-Ierland en de grensgebieden in
Ierland. Dit programma zal worden uitgevoerd uit hoofde van de doelstelling
"Europese territoriale samenwerking", met volledige inachtneming van de
additionaliteit van de maatregelen van de structuurfondsen. 23. De Zweedse regio's die vallen onder de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid" krijgen een bijkomend bedrag
uit het EFRO van 150 miljoen EUR. 24. Onverminderd punt 7 wordt zowel aan Estland als aan Letland en aan
Litouwen, die samen één enkele NUTS II-regio vertegenwoordigen, voor de periode
2007-2013 een aanvullend bedrag van 35 EUR per inwoner toegewezen. 25. De Oostenrijkse regio's die vallen onder de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid" en die liggen aan de
voormalige buitengrenzen van de EU, krijgen een bijkomend bedrag uit het EFRO
van 150 miljoen EUR. Aan Beieren wordt een soortgelijk aanvullend bedrag van 75
miljoen EURtoegewezen uit hoofde van de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid". 26. Aan Spanje komt een aanvullende toewijzing van 2 miljard EUR uit het EFRO
ten goede ter versterking van onderzoek, ontwikkeling en innovatie door en voor
ondernemingen overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van
Verordening (EG) nr. 1080/2006. De indicatieve onderverdeling is 70 % voor de in
artikel 5 bedoelde convergentieregio's, 5 % voor de regio's die in aanmerking
komen voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde overgangssteun, 10 % voor de in
artikel 6 bedoelde regio's van het concurrentievermogen en de
werkgelegenheidsdoelstelling en 15 % voor de regio's die in aanmerking komen
voor de in artikel 8, lid 2, bedoelde overgangssteun. 27. Aan Ceuta en Melilla wordt voor de periode 2007-2013 in het kader van het
EFRO een aanvullend bedrag van 50 miljoen EUR toegewezen uit hoofde van de in
artikel 8, lid 1, bedoelde overgangssteun. 28. Aan Italië wordt uit de structuurfondsen een aanvullend bedrag toegewezen
van 1,4 miljard EUR volgens de volgende verdeling: 828 miljoen EUR voor de
regio's die in aanmerking komen voor de convergentiedoelstelling van artikel 5,
lid 1, 111 miljoen EUR voor de regio die in aanmerking komt voor de
overgangssteun van artikel 8, lid 1, 251 miljoen EUR voor de regio die in
aanmerking komt voor de overgangssteun van artikel 8, lid 2, en 210 miljoen EUR
voor de regio's die in aanmerking komen voor de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid" van artikel 6. 29. Onder erkenning van de bijzondere omstandigheden van Corsica (30 miljoen
EUR) en Frans Henegouwen (70 miljoen EUR) ontvangt Frankrijk voor de periode
2007-2013 een aanvullende toewijzing van 100 miljoen EUR in het kader van de
doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid". 30. Een aanvullend bedrag van 167 miljoen EUR wordt toegewezen aan de
oostelijke deelstaten van Duitsland die in aanmerking komen voor steun in het
kader van de convergentiedoelstelling van artikel 5, lid 1. Een aanvullend
bedrag van 58 miljoen EUR wordt toegewezen aan de oostelijke deelstaten van
Duitsland die in aanmerking komen voor de overgangssteun van artikel 8, lid
1. 31. Onverminderd punt 7 wordt aan de doelstelling van Europese territoriale
samenwerking een aanvullend bedrag van 300 miljoen EUR uit het EFRO toegewezen
volgens de volgende verdeling: 200 miljoen EUR voor transnationale samenwerking
in de zin van artikel 7, lid 2, en 100 miljoen EUR voor interregionale
samenwerking in de zin van artikel 7, lid 3. -------------------------------------------------- BIJLAGE III Voor de medefinancieringspercentages geldende maxima (bedoeld in artikel 53) Criteria | Lidstaten | EFRO en ESF Percentage van subsidiabele uitgaven |
Cohesiefonds Percentage van subsidiabele uitgaven | 1.Lidstaten waarvan het BBP over de periode 2001-2003 lager was dan 85 % van
het gemiddelde van de EU-25 over dezelfde periode | Tsjechië, Estland,
Griekenland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal,
Slovenië, Slowakije | 85 % voor de convergentiedoelstelling en voor de
doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" | 85 % | 2.Andere dan de onder punt 1 genoemde lidstaten die op 1 januari 2007 in
aanmerking komen voor de overgangsregeling van het Cohesiefonds | Spanje | 80 %
voor regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen alsmede voor
infaseringsregio's in het kader van de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid" 50 % voor de doelstelling "Regionaal
concurrentievermogen en werkgelegenheid" buiten infaseringsregio's | 85 % | 3.Andere dan de onder de punten 1 en 2 genoemde lidstaten | België,
Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland,
Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk | 75 % voor de
convergentiedoelstelling | — | 4.Andere dan de onder de punten 1 en 2 genoemde lidstaten | België,
Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland,
Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk | 50 % voor de
doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" | — | 5.Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag
uit de aanvullende toewijzing voor de ultraperifere regio's als bedoeld in punt
20 van bijlage II | Spanje, Frankrijk en Portugal | 50 % | — | 6.Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag |
Spanje, Frankrijk en Portugal | 85 % in het kader van de
convergentiedoelstelling en de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en
werkgelegenheid" | — | -------------------------------------------------- BIJLAGE IV Uitgavencategorieën (als bedoeld in artikel 9, lid 3) | Doelstellingen"Convergentie" en "Regionale samenwerking en werkgelegenheid"
| | Doelstelling"Convergentie" en de in artikel 7 bis, lid 2, bedoelde regio's,
onverminderd het overeenkomstig artikel 5, lid 3, laatste alinea, van
Verordening (EG) nr. 1080/2006 (EFRO) genomen besluit | Code | Prioritaire onderwerpen | | Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en
ondernemerschap | 01 | OTO-activiteiten in onderzoekcentra | 02 | OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle
computernetwerken tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde
technologie | 03 | Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen
kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), tussen deze ondernemingen en andere
ondernemingen en universiteiten, alle soorten post-secundaire
onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke
en technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)
| 04 | Steun voor OTO, met name in het MKB (onder meer door toegang tot
OTO-diensten in onderzoekcentra) | 05 | Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen
| 06 | Steun voor MKB ter bevordering van milieuvriendelijke producten en
productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem,
vaststelling en toepassing van technologieën ter voorkoming van
milieuverontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)
| 07 | Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks zijn betrokken bij
onderzoek en innovatie (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe
ondernemingen door universiteiten, bestaande OTO-centra en ondernemingen, enz.)
| 08 | Andere investeringen in ondernemingen | 09 | Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en
ondernemerschap in het MKB | | Informatiemaatschappij | 10 | Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken) | 11 | Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid,
interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek, innovatie, e-inhoud, enz.) | 12 | Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT) | 13 | Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid,
e-leren, e-insluiting, enz.) | 14 | Diensten en toepassingen voor het MKB (e-commerce, onderwijs en
opleiding, netwerken, enz.) | 15 | Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT
door het MKB | | Vervoer | 16 | Spoorwegen | 17 | Spoorwegen (TEN-T) | 20 | Autosnelwegen | 21 | Autosnelwegen (TEN-T) | 26 | Multimodaal vervoer | 27 | Multimodaal vervoer (TEN-T) | 28 | Intelligente vervoersystemen | 29 | Luchthavens | 30 | Havens | 32 | Binnenwateren (TEN-T) | | Energie | 34 | Elektriciteit (TEN-E) | 36 | Aardgas (TEN-E) | 38 | Aardolieproducten (TEN-E) | 39 | Duurzame energie: wind | 40 | Duurzame energie: zon | 41 | Duurzame energie: biomassa | 42 | Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere | 43 | Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer | | Milieubescherming en risicopreventie | 52 | Bevordering van schoon stadsvervoer | | Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven,
ondernemingen en ondernemers | 62 | Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij
bedrijven; opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te
vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie | 63 | Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere
werkorganisatiemethoden | 64 | Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en
ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en
ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en
toekomstige eisen qua banen en vaardigheden | | Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid | 65 | Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties | 66 | Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt
| 67 | Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken
| 68 | Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen | 69 | Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame
arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de
arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het
toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen
| 70 | Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de
arbeidsmarkt en daardoor hun sociale integratie te bevorderen | | Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen | 71 | Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van
kansarmen; bestrijding van discriminatie bij het betreden van de arbeidsmarkt en
het vooruitkomen en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de
werkplek | | Verbetering van het menselijk kapitaal | 72 | Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en
opleidingssystemen teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de
arbeidsmarktrelevantie van initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook
initiële opleiding en beroepsopleiding te verbeteren, en de vaardigheden van
opleiders bij te scholen met het oog op innovatie en een kenniseconomie | 73 | Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke
levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de
seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de
kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en
initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken
| 74 | Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en
innovatie, met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor
onderzoekers en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten, onderzoekcentra
en bedrijven | --------------------------------------------------