Veelgestelde vragen

  1. Wat is het gevolg wanneer een cliënt geen nieuw adres of nieuwe gemeente van woonst heeft doorgegeven?

    Dan blijft het oorspronkelijk OCMW bevoegd. Het OCMW dient deze informatie op te vragen en dezelfde grondigheid in het onderzoek aan de dag te leggen, als bij steunaanvragen of steuntoekenning waar het wel nog bevoegd voor is. Het territoriaal bevoegd geworden OCMW kan geen sociaal onderzoek opstarten zonder de verblijfsgegevens van betrokkene te kennen.

    Het OCMW moet alles in het werk stellen om deze gegevens te bekomen aan de hand van het sociaal onderzoek. 

    Echter wanneer het OCMW, ondanks het sociaal onderzoek, geen enkele informatie vergaart en het geen teken van leven vanwege de steunaanvrager  meer ontvangt, behoort het aan het OCMW te beoordelen of er nog aan de voorwaarden voor de toekenning van de hulp voldaan is.

  2. Staan er sancties op het niet naleven van de termijn van 5 dagen voor het overmaken van de kennisgeving van territoriale onbevoegdheid?

    In overeenstemming met artikel  58, §3 van de organieke wet van 08 juli 1976 betreffende de Centra voor Maatschappelijk Welzijn en/of het artikel 18, §4 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het Recht op Maatschappelijke Integratie, het centrum dat de verplichting tot kennisgeving van onbevoegdheid niet naleeft, moet de vraag voor een recht op  maatschappelijke integratie en/of een recht op maatschappelijke dienstverlening onderzoeken zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.

  3. Wat als het oorspronkelijke OCMW de kennisgeving van onbevoegdheid niet binnen de 5 kalenderdagen overmaakt aan het volgens hem bevoegde OCMW? En wat met de toegekende steun?

    De kennisgeving door het oorspronkelijk OCMW  dient te gebeuren vanaf dit Centrum op de hoogte is van de wijziging die aan de grondslag ligt.

    Zolang het Centrum de kennisgeving van onbevoegdheid niet heeft overgemaakt, blijft het bevoegd. Een kennisgeving met terugwerkende kracht is dus niet aan de orde.

    De toegekende steun kan gerecupereerd worden voor het onrechtmatig bedrag van de ontvangen steun alsook voor het ontvangen van steun waarop betrokkene geen recht had gelet op de wijziging van de feitelijke situatie. Toegekende steun die rechtmatig was, maar waarvoor het OCMW in feite niet langer territoriaal bevoegd was kan niet gerecupereerd worden.

    De Staat zal het OCMW terugbetalen, zelfs als dit niet wettelijk bevoegd was, voor zover de persoon aan de toekenningsvoorwaarden voldeed en het territoriaal bevoegd OCMW niet dezelfde steun heeft toegekend voor dezelfde periode (zie omzendbrief van 29/01/2008 betreffende de “Blokkering van de tussenkomst van de Staat wanneer twee OCMW’s kostenstaten indienen voor dezelfde persoon in verband met dezelfde periode”).

  4. Wat moet een OCMW doen wanneer het vaststelt dat het territoriaal onbevoegd is geworden?

    Een beslissing van onbevoegdheid moet genomen worden door de persoon of het orgaan dat het OCMW juridisch kan verbinden. Wie dit is, wordt ofwel bepaald in het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017, ofwel in het huishoudelijk reglement.

    Het OCMW zendt de aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd centrum. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending. Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte OCMW, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, door een brief met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.

  5. Wat betekent de kennisgeving van territoriale onbevoegdheid door een eerder bevoegd OCMW voor het nieuw bevoegde OCMW ?

    De  kennisgeving van territoriale onbevoegdheid geldt als steunaanvraag bij het nieuw bevoegde OCMW. Bij verzending van de kennisgeving is het aangewezen om onmiddellijk contact op te nemen met het nieuw bevoegd geachte Centrum om aan te geven dat de steun wordt of zal worden stopgezet en aan het nieuw bevoegd geachte OCMW te vragen de steunaanvraag te onderzoeken. Het betreft aldus een steunaanvraag van ambtswege.

    Het is aan het nieuw bevoegd geworden OCMW om betrokkene uit te nodigen om het eigen sociaal onderzoek te kunnen aanvatten. De aanmelding door betrokkene op het nieuw bevoegd geworden OCMW is niet noodzakelijkerwijs de datum van start van de steun door het ‘nieuwe OCMW’.

  6. Wanneer gaat de termijn van 5 kalenderdagen in ?

    De termijn van 5 kalenderdagen start vanaf de datum waarop het OCMW, via een beslissing, van mening is dat het niet meer territoriaal bevoegd is.

    Voorbeeld: de persoon ontvangt steun van OCMW A. Op 2 mei verwittigt de persoon OCMW A dat hij op 1 juni naar gemeente B verhuist. OCMW A kan zich pas vanaf 1 juni als onbevoegd beschouwen. De termijn van 5 dagen begint te lopen vanaf de dag na 1 juni, ofwel tot 6 juni.

  7. Wanneer dient het OCMW een kennisgeving van onbevoegdheid te versturen aan het volgens hem bevoegde centrum?

    Een kennisgeving van onbevoegdheid dient overgemaakt :

    • als men een steunaanvraag ontvangt waarvoor men vaststelt territoriaal niet bevoegd te zijn ;
    • als betrokkene voor verdere steunverlening in aanmerking komt, maar het steunverlenend OCMW meent niet verder territoriaal bevoegd te zijn, gelet op een wijziging van de feitelijke situatie (bv. Een verhuis naar een andere gemeente, betrokkene heeft niet langer de hoedanigheid van student, …).
  8. De betrokkene had voor de afvoering van ambtswege een A-kaart. De A-kaart is nog geldig en de betrokkene is meer dan 1 jaar van ambtswege afgevoerd. Waar kan hij aanspraak op maken?

    De vreemdeling die houder is van een geldige A-kaart heeft gedurende 1 jaar een recht op terugkeer. Indien de betrokkene meer dan 1 jaar is afgevoerd, houdt dit in dat vanaf deze afvoering van ambtswege vermoed wordt dat de betrokkene zich niet meer bevindt op het Belgische grondgebied. Hierdoor kan er geen beroep gedaan worden op het recht op terugkeer. Als de betrokkene het Belgische grondgebied niet heeft verlaten, kan hij het vermoeden dat hij het Belgische grondgebied had verlaten, weerleggen. De betrokkene dient zich naar de gemeente te begeven met alle bewijzen hieromtrent.  Het komt toe aan de Dienst Vreemdelingenzaken om zich uit te spreken of de betrokkene al dan niet het vermoeden heeft weerlegd en derhalve te bepalen of er nog een verblijfsrecht bestaat of niet. In afwachting van de beslissing van Dienst Vreemdelingenzaken, heeft de betrokkene enkel recht op dringende medische hulp.

  9. Welke zijn de instellingen bepaald in alinea 7 van het artikel 2 § 1 van de wet van 2 april 1965 ?

    Het artikel 2 § 1 van de wet van 02/04/1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is een uitzondering inzake het bepalen van de territoriale bevoegdheid van een OCMW.

     

    Twee cumulatieve voorwaarden moeten voldaan worden om dit artikel te kunnen toepassen :

    1-De betrokken instelling moet bedoeld zijn bij artikel 2, § 1, van de wet van 1965 ;

    2-De betrokkene had een inschrijving als hoofdverblijfplaats in het bevolkings-, vreemdelingen-of wachtregister op het moment van zijn opname in de instelling.

     

    Het artikel 2 , § 1, somt de instellingen op die bedoeld zijn in deze uitzondering. De alinea 7 van het artikel 2 § 1 van de wet van 02/04/1965 vermeldt : “ (…) hetzij in een instelling of een inrichting die door de bevoegde overheid erkend is om personen in noodsituaties op te vangen en hen tijdelijk te huisvesten en te begeleiden”.

     

    Aanvankelijk had dit lid van artikel 2 ,§ 1, van de wet van 1965 hoofdzakelijk betrekking op opvangcentra en vluchthuizen, met uitzondering van instellingen die aan deze wettelijke definitie voldoen maar die tijdelijke opvang bieden (in tegenstelling tot de door de vluchthuizen en opvangcentra georganiseerde verblijven). Gezien het groot aantal door de bevoegde autoriteit erkende instellingen die onderdak en begeleiding bieden, maar geen opvangcentrum of vluchthuis zijn, werd besloten de interpretatie van dit lid van artikel 2,6 1, uit te breiden om te voorkomen dat de materie ingewikkelder wordt.

     

    3 cumulatieve voorwaarden moeten voldaan zijn opdat deze alinea van toepassing is op een instelling  :

    1. Ze moet erkend zijn door de bevoegde overheid
    1. Ze moet begeleiding bieden aan personen in noodsituaties
    1. Ze moet personen in noodsituaties de mogelijkheid bieden om daar minstens één nacht te slapen

     

    Deze bepaling is daarentegen niet van toepassing op nood-of doorgangswoningen aangezien ze geen instellingen / inrichtingen zijn in de zin van het artikel 2 § 1.

md xs sm lg