• Wat als het oorspronkelijke OCMW de kennisgeving van onbevoegdheid niet binnen de 5 kalenderdagen overmaakt aan het volgens hem bevoegde OCMW? En wat met de toegekende steun?

    De kennisgeving door het oorspronkelijk OCMW  dient te gebeuren vanaf dit Centrum op de hoogte is van de wijziging die aan de grondslag ligt.

    Zolang het Centrum de kennisgeving van onbevoegdheid niet heeft overgemaakt, blijft het bevoegd. Een kennisgeving met terugwerkende kracht is dus niet aan de orde.

    De toegekende steun kan gerecupereerd worden voor het onrechtmatig bedrag van de ontvangen steun alsook voor het ontvangen van steun waarop betrokkene geen recht had gelet op de wijziging van de feitelijke situatie. Toegekende steun die rechtmatig was, maar waarvoor het OCMW in feite niet langer territoriaal bevoegd was kan niet gerecupereerd worden.

    De Staat zal het OCMW terugbetalen, zelfs als dit niet wettelijk bevoegd was, voor zover de persoon aan de toekenningsvoorwaarden voldeed en het territoriaal bevoegd OCMW niet dezelfde steun heeft toegekend voor dezelfde periode (zie omzendbrief van 29/01/2008 betreffende de “Blokkering van de tussenkomst van de Staat wanneer twee OCMW’s kostenstaten indienen voor dezelfde persoon in verband met dezelfde periode”).

  • Wat betekent de kennisgeving van territoriale onbevoegdheid door een eerder bevoegd OCMW voor het nieuw bevoegde OCMW ?

    De  kennisgeving van territoriale onbevoegdheid geldt als steunaanvraag bij het nieuw bevoegde OCMW. Bij verzending van de kennisgeving is het aangewezen om onmiddellijk contact op te nemen met het nieuw bevoegd geachte Centrum om aan te geven dat de steun wordt of zal worden stopgezet en aan het nieuw bevoegd geachte OCMW te vragen de steunaanvraag te onderzoeken. Het betreft aldus een steunaanvraag van ambtswege.

    Het is aan het nieuw bevoegd geworden OCMW om betrokkene uit te nodigen om het eigen sociaal onderzoek te kunnen aanvatten. De aanmelding door betrokkene op het nieuw bevoegd geworden OCMW is niet noodzakelijkerwijs de datum van start van de steun door het ‘nieuwe OCMW’.

  • Wanneer gaat de termijn van 5 kalenderdagen in ?

    De termijn van 5 kalenderdagen start vanaf de datum waarop het OCMW, via een beslissing, van mening is dat het niet meer territoriaal bevoegd is.

    Voorbeeld: de persoon ontvangt steun van OCMW A. Op 2 mei verwittigt de persoon OCMW A dat hij op 1 juni naar gemeente B verhuist. OCMW A kan zich pas vanaf 1 juni als onbevoegd beschouwen. De termijn van 5 dagen begint te lopen vanaf de dag na 1 juni, ofwel tot 6 juni.

  • De betrokkene had voor de afvoering van ambtswege een A-kaart. De A-kaart is nog geldig en de betrokkene is meer dan 1 jaar van ambtswege afgevoerd. Waar kan hij aanspraak op maken?

    De vreemdeling die houder is van een geldige A-kaart heeft gedurende 1 jaar een recht op terugkeer. Indien de betrokkene meer dan 1 jaar is afgevoerd, houdt dit in dat vanaf deze afvoering van ambtswege vermoed wordt dat de betrokkene zich niet meer bevindt op het Belgische grondgebied. Hierdoor kan er geen beroep gedaan worden op het recht op terugkeer. Als de betrokkene het Belgische grondgebied niet heeft verlaten, kan hij het vermoeden dat hij het Belgische grondgebied had verlaten, weerleggen. De betrokkene dient zich naar de gemeente te begeven met alle bewijzen hieromtrent.  Het komt toe aan de Dienst Vreemdelingenzaken om zich uit te spreken of de betrokkene al dan niet het vermoeden heeft weerlegd en derhalve te bepalen of er nog een verblijfsrecht bestaat of niet. In afwachting van de beslissing van Dienst Vreemdelingenzaken, heeft de betrokkene enkel recht op dringende medische hulp.

  • Welke zijn de instellingen bepaald in alinea 7 van het artikel 2 § 1 van de wet van 2 april 1965 ?

    Het artikel 2 § 1 van de wet van 02/04/1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is een uitzondering inzake het bepalen van de territoriale bevoegdheid van een OCMW.

     

    Twee cumulatieve voorwaarden moeten voldaan worden om dit artikel te kunnen toepassen :

    1-De betrokken instelling moet bedoeld zijn bij artikel 2, § 1, van de wet van 1965 ;

    2-De betrokkene had een inschrijving als hoofdverblijfplaats in het bevolkings-, vreemdelingen-of wachtregister op het moment van zijn opname in de instelling.

     

    Het artikel 2 , § 1, somt de instellingen op die bedoeld zijn in deze uitzondering. De alinea 7 van het artikel 2 § 1 van de wet van 02/04/1965 vermeldt : “ (…) hetzij in een instelling of een inrichting die door de bevoegde overheid erkend is om personen in noodsituaties op te vangen en hen tijdelijk te huisvesten en te begeleiden”.

     

    Aanvankelijk had dit lid van artikel 2 ,§ 1, van de wet van 1965 hoofdzakelijk betrekking op opvangcentra en vluchthuizen, met uitzondering van instellingen die aan deze wettelijke definitie voldoen maar die tijdelijke opvang bieden (in tegenstelling tot de door de vluchthuizen en opvangcentra georganiseerde verblijven). Gezien het groot aantal door de bevoegde autoriteit erkende instellingen die onderdak en begeleiding bieden, maar geen opvangcentrum of vluchthuis zijn, werd besloten de interpretatie van dit lid van artikel 2,6 1, uit te breiden om te voorkomen dat de materie ingewikkelder wordt.

     

    3 cumulatieve voorwaarden moeten voldaan zijn opdat deze alinea van toepassing is op een instelling  :

    1. Ze moet erkend zijn door de bevoegde overheid
    1. Ze moet begeleiding bieden aan personen in noodsituaties
    1. Ze moet personen in noodsituaties de mogelijkheid bieden om daar minstens één nacht te slapen

     

    Deze bepaling is daarentegen niet van toepassing op nood-of doorgangswoningen aangezien ze geen instellingen / inrichtingen zijn in de zin van het artikel 2 § 1.

  • Wie behoort tot de eerste categorie?

    De begunstigden van de verhoogde tussenkomt van de ziekte- en invaliditeitsverzekering (RVV):

    • weduwe of weduwnaar, invalide, gepensioneerde of wees

    • gehandicapt kind met een verhoogde kinderbijslag

    • langdurig werkloze (sinds meer dan een jaar) ouder dan 50 jaar

    • begunstigde van de inkomensgarantie voor ouderen (IGO)

    • begunstigde van een inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap

    • begunstigde van een leefloon (LL)

    • begunstigde van een equivalent leefloon en het bedrag van het bruto belastbaar jaarinkomen van het gezin is lager dan of gelijk aan € 19.566,25 vermeerderd met € 3.622,24 per persoon ten laste (voor de aanvragen ingediend vanaf 1 maart 2020).

  • Kan een minderjarige die door de dienst ‘Voogdij’ van de FOD Justitie is geïdentificeerd als niet-begeleide minderjarige vreemdeling, een recht op maatschappelijke dienstverlening openen?

    Ja, een minderjarige die door de dienst ‘Voogdij’ van de FOD Justitie is geïdentificeerd als niet-begeleide minderjarige vreemdeling, kan een recht op maatschappelijke dienstverlening openen indien deze minderjarige zich in een staat van behoeftigheid bevindt. Indien deze minderjarige geniet van materiële hulp van Fedasil of een andere instelling, bevindt hij zich niet in een behoeftige staat.

  • Heeft het familielid van een Belg recht op maatschappelijke integratie ?

    De betrokkene heeft recht op maatschappelijke integratie op voorwaarde dat hij een verblijfsrecht heeft van meer dan drie maanden (E-kaart of F-kaart) EN een effectief verblijf van drie maanden in die hoedanigheid op ons grondgebied heeft te rekenen vanaf de afgifte van de bijlage 19 of bijlage 19ter.

    Indien er geen bijlage 19 of bijlage 19ter werd afgeleverd, begint de termijn van drie maanden te lopen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid van de E-kaart of F-kaart .

    Indien de betrokkene dit verblijfsrecht nog niet of niet langer heeft, is er dus ook geen recht op maatschappelijke integratie. Concreet betekent dit dat de betrokkene die in het bezit is van een bijlage 19, bijlage 19ter, bijlage 20, bijlage 21 of bijlage 35 geen recht heeft op maatschappelijke integratie.

    Deze FAQ behandelt slechts één aspect van de voorwaarden die moeten voldaan zijn om aanspraak te kunnen maken op dit recht.

    Juridische grondslag: artikel 3, 3°, 2de streepje van de RMI-wet

  • De betrokkene had voor de afvoering van ambtswege een F+ kaart. De betrokkene is meer dan 2 jaar van ambtswege afgevoerd. Waar kan hij aanspraak op maken?

    Wanneer een duurzaam recht op verblijf werd verkregen, kan het slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan 2 achtereenvolgende jaren van het Belgische grondgebied. Indien de betrokkene meer dan 2 jaar is afgevoerd, houdt dit in dat vanaf deze afvoering van ambtswege vermoed wordt dat de betrokkene zich niet meer bevindt op het Belgische grondgebied. Hierdoor kan er geen beroep gedaan worden op het recht op terugkeer. Als de betrokkene het Belgische grondgebied niet heeft verlaten, kan hij het vermoeden dat hij het Belgische grondgebied had verlaten, weerleggen. De betrokkene dient zich naar de gemeente te begeven met alle bewijzen hieromtrent.  Het komt toe aan de Dienst Vreemdelingenzaken om zich uit te spreken of de betrokkene al dan niet het vermoeden heeft weerlegd en derhalve te bepalen of er nog een verblijfsrecht bestaat of niet. In afwachting van de beslissing van Dienst Vreemdelingenzaken, heeft de betrokkene enkel recht op dringende medische hulp.