De waarde van een maaltijdcheque bestaat uit 2 delen, met name een werknemersbijdrage en een werkgeversbijdrage.
Het deel van het loon moet beschouwd worden als een beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden.
De waarde van een maaltijdcheque bestaat uit 2 delen, met name een werknemersbijdrage en een werkgeversbijdrage.
Het deel van het loon moet beschouwd worden als een beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden.
Een toelage die maximaal één maal per academiejaar door Studentenvoorzieningen van hogescholen en universiteiten wordt uitbetaald, en die elk academiejaar kan worden toegekend op basis van een nieuwe aanvraag en beslissing, wordt beschouwd als een niet-regelmatige gift, en is aldus vrijgesteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.
De bestaansmiddelen worden in aanmerking genomen volgens de regels die vermeld worden in artikel 16 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en in de artikelen 22 tot en met 35 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Gelet op de autonomie van de OCMW ‘s is de POD Maatschappelijke Integratie niet gemachtigd om zich uit te spreken over de concrete gevallen van berekening van bestaansmiddelen. De POD MI staat echter ter beschikking van de OCMW ‘s om de algemene regels te herhalen die ter zake van toepassing zijn.
Een leefloner die de intentie heeft om gedurende meer dan een maand in het buitenland te verblijven, moet het OCMW in principe vooraf inlichten. Wanneer een leefloner gedurende meer dan een maand in het buitenland verblijft zonder het OCMW hierover in te lichten, wordt de betaling van het leefloon opgeschort na de eerste maand dat hij in het buitenland verblijft, behalve wanneer het OCMW beslist dat uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf rechtvaardigen.
Tijdens de eerste maand dat de leefloner in het buitenland verblijft, wordt de betaling van het leefloon aan de begunstigde gewaarborgd.
Het OCMW kan geval per geval beslissen of de sanctie voorzien in artikel 30, §1 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie eventueel toegepast zal worden.
Om gerechtigd te zijn moet de persoon voldoen aan 6 voorwaarden: